Dupliek Pleidooi in de strafzaak VAN TRIKT, ROBERT-GRAY
Related Cases:
-
8 Oct 2024
Geachte President en leden van het Hof,
Bij repliek requisitoir heeft de vervolging gepersisteerd bij haar stelling dat, ten aanzien van hetgeen bij de tenlastelegging als verwijt is opgeworpen. Het verzoek van de vervolging, zijnde dat u de verweren, de bewijsstukken, de internationale rapportages van IMF; IDB; US FED, het deskundig rapport Kroll, het jaarverslag CBVS 2019, de CBVS-weekstaten, het strategisch beleidsplan goedgekeurd door de Raad van Commissarissen van de Centrale Bank, van de verdediging verwerpt. Dit is echter een verzoek dat geen doel treft, sterker nog is het verzoek dat gebaseerd is op een geheel van onvolledige, onjuiste en kennelijk moedwillige verkeerde interpretatie van het feitenmateriaal, althans onjuiste rechtsopvattingen. Er kan dan ook dien ten gevolge niet anders worden geconcludeerd dan dat er door de vervolging geen strafrechtelijke grondslag in de dagvaarding is opgenomen en nog minder het wettig en overtuigend bewijs geleverd is om tot een veroordeling te komen.
De verdediging beroept zich niet zonder meer op het verweer dat de stellingen van de vervolging geen doel treffen en dat uw Hof tot een niet-ontvankelijkheid, dan wel vrijspraak dient te komen. Dit verweer van de verdediging kan volgens dezelfde structurele weergave, zoals betoogd bij antwoord, als volgt worden onderbouwd.
De onbegrijpelijkheid en onjuiste rechtsopvatting staan nog rechtovereind. Wij beoefenaren van de strafrechtspleging weten dat de dagvaarding het kader vormt waarbinnen het onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt, zulks daar het strafrechtelijk onderzoek ter terechtzitting aanvangt met de dagvaarding en de dagvaarding ervoor zorgdraagt dat voor de rechter een strikte gebondenheid aan de woorden uit de tenlastelegging ontstaat. Het is door de wetgever bepaald dat het Openbaar Ministerie op grond van die strikte gebondenheid uit wettige bewijsmiddelen het wettig en overtuigend bewijs bij u aandraagt, en kan het bewezen verklaarde dien overeenkomstig slechts voortvloeien uit de in artikel 325 Sv genoemde wettige bewijsmiddelen.
M.a.w. in het strafrechtelijk bewijsrecht is er geen ruimte voor vermoedens, conclusies van verbalisanten, meningen van derden.
Here is the formatted version of the Dutch text as requested:
De wetgever heeft dan ook uitdrukkelijk bepaald dat getuigenverklaringen slechts worden toegelaten indien en voor zover de getuigen hun getuigenis enkel en alleen afleggen uit eigen verkregen wetenschap en is er hoegenaamd dan ook geen ruimte voor getuigenissen die gekleurd zijn met datgene wat zij denken dat goed of correct is.
President en leden van het Hof, het is goed om te onderstrepen dat de vervolging in punt 1 van haar repliek het antwoord zelf geeft dat de dagvaarding niet klopt. De verdediging heeft in haar pleidooi op basis van de opgesomde criteria uit de Anticorruptiewet zelf reeds aangetoond dat de heer Van Trikt geen publieke functionaris is.
Hetgeen de vervolging citeert uit de Bankwet, zijnde artikel 20, toont tegelijkertijd de tegenstrijdigheid en ondeugdelijkheid van de tenlastelegging. Het Openbaar Ministerie benadrukt nu zelf dat de Bank niet kan worden benadeeld en de STAAT worden bevoordeeld. Het is volgens de Bankwet een (1), waar de winsten ten gunste komen van de STAAT en de verliezen ten laste van de STAAT. De vervolging verwijst terecht naar de Bankwet, artikel 20, dat de Centrale Bank en de STAAT één (1) zijn, waar de Bank kosteloos met de werkzaamheden van Staatskassier optreedt en dat wegens een en ander is de Bank verantwoordelijk aan de Minister en rekenplichtig aan de Algemene Rekenkamer van Suriname.
De verdediging stelt derhalve dat het bevoordelen van de STAAT en benadelen van de Bank als een orgaan niet mogelijk is. Buiten het feit dat de Anticorruptiewet nimmer de strekking voor het bevoordelen van de STAAT heeft, noch in letter, noch in geest, nota bene niet te eigen bate, komt de politieke motivatie zeker tot uiting. Het is hier dat de verdediging altijd heeft aangegeven dat voorzichtigheid wordt geboden bij het onterecht criminaliseren en gebruik maken van bijvoeglijke naamwoorden slechts met het oogmerk om inbreuk te maken op andermans eer en goede naam. Dit komt zeker tot uiting in beide beurten van de vervolging, waar harde feitelijkheden, brondocumenten en relevante rapportages en wetgeving overboord worden gegooid slechts om als wraakgodinnen te komen tot vermoedens. Gezien de uitgaven en inkomsten besteed zijn aan overheidsuitgaven, schuldafwikkelingen voor het waarborgen van de taken van de BANK, waaronder voornamelijk financiële stabiliteit en monetaire stabiliteit.
De vervolging refereert thans naar artikel 1e van de ACW. Dit artikel gaat over begripsbepaling. Nadrukkelijk stelt dit artikel dat een staatsinstelling een door de overheid bij of krachtens wet ingesteld, al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie, instelling, orgaan of bedrijf is en/of een al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke organisatie, instelling, orgaan of bedrijf, waarin de overheid in een bepaalde mate invloed kan uitoefenen op de bedrijfsvoering. Hieruit concludeert het OM dat de gouverneur van de CBvS een publieke functionaris is.
Het OM gaat hiermede precies langs het meest belangrijke punt, namelijk: De CBvS is een autonoom orgaan (sui generis) waarin de Staat geen aandelen heeft. Ook is op Van Trikt de Personeelswet niet van toepassing en dus is hij geen publieke functionaris.
De BANK heeft als plicht het uitvoeren van BETAALOPDRACHTEN VAN DE STAAT. Dit is tevens de relevantie van het publieke communiqué van 28 september 2022 van de CBvS inzake het proces van betaalopdrachten. Het is dus onmogelijk de STAAT te BEVOORDELEN EN DE BANK te BENADELEN. Immers, het Jaarverslag CBVS 2019, gepubliceerd in juni 2022, toont een zeer positief resultaat. Waar wij onlangs nog bij het OMO-vraagstuk, dat onze samenleving bezighoudt, zagen dat de BANK is benadeeld en Particuliere Banken zijn bevoordeeld, en de Minister van Financiën bevestigde dat de STAAT en het Volk de dure leergelden zullen betalen, zou de gehele tenlastelegging van de vervolging op basis van haar eigen redenering niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
Edelachtbaren, artikel 20 van de Bankwet geeft duidelijk aan dat de controle van doelmatigheid en rechtmatigheid bij het controle-instituut van de STAAT ligt, de Algemene Rekenkamer. Laat het nu net zo zijn dat de Algemene Rekenkamer onlangs met terugwerkende kracht de jaarverslagen ook over het boekjaar 2019 heeft gepubliceerd, en de transacties waar het Openbaar Ministerie zo’n gewag van maakt NIET gekenmerkt heeft als niet doelmatig, niet rechtmatig, of niet noodzakelijk. Hierbij rijst de vraag met welke wetenschap het Openbaar Ministerie heeft bepaald dat de transacties niet doelmatig, niet rechtmatig, of niet noodzakelijk waren. IS HET OPENBAAR MINISTERIE NU HET CONTROLE-INSTITUUT VAN DE STAAT? Nu de Algemene Rekenkamer zelf verslag doet en geen bevindingen heeft omtrent hetgeen in de dagvaarding ten laste is gelegd, persisteert de verdediging in haar betoog dat de dagvaarding onjuistheden bevat en ondeugdelijk is opgemaakt. De aantijgingen en verweren van de vervolging zijn daarmee geheel onterecht en onbewezen.
Geachte President en leden van het Hof, het OM stelt op pagina 2 van haar repliek dat “een verzoek van de toenmalige minister van Financiën kwam voor een strafrechtelijk onderzoek, daarna zijn getuigen gehoord en is schriftelijk bewijsmateriaal verkregen en vervolgens zijn de verdachten in verzekering gesteld”. Dit beschrijft de vervolging als een normale procedure. Ware het niet dat de ACW het anders voorschrijft en de vervolging saillante details weglaat.
De verdediging is genoodzaakt eerst de procesorde te behandelen om u wederom aan te tonen dat de vervolging het niet nauw neemt met de waarheid. De heer Kirpalani heeft zijn huisadvocaat, Kantoor Naarendorp, een onderzoek laten doen in 8 dagen. In 8 dagen was er een rapport.
Geachte President en leden van het Hof, in dat rapport worden aantijgingen gedaan van absurd hoge bedragen (fees), non-refundable fees, wurgcontracten, en belangenverstrengeling als de belangrijkste redenen genoemd voor aangifte en het vervolgonderzoek. De ACW, artikel 13, wordt genoemd. Maar nergens geeft de advocaat of mevrouw Hausil als juriste aan dat het hier moet gaan om aangetoonde nadelen en gedragingen of dat de procedure van de ACW niet gevolgd kan worden omdat er geen commissie is. Daarna kopieert de CBvS, volgens verklaring van mevrouw Hausil zelf, de volledige inhoud van dit rapport en doet aangifte. De PG spreekt met een van de opstellers van het rapport en mevrouw Hausil, alsmede met de heer Kirpalani. Vervolgens krijgt het OM het rapport en de bijlage. Dit was voldoende voor het OM om VAN TRIKT op 6 februari 2020 in bewaring te stellen (niet in verzekering). Van Trikt heeft zevenhonderdvijfentwintig (725) dagen in voorarrest in bewaring gezeten in de penitentiaire inrichting Santo Boma.
Het OM heeft zich in de loop van het proces vastgehouden aan haar verhaal, dat is ontstaan bij Kirpalani en Hausil, de tunnelvisie. Van wie we achteraf kunnen zeggen dat ze niet altijd de waarheid vertellen en feiten heel goed kunnen verdraaien. In artikel 5 van de ACW en de MvT, pagina 38 en 39, wordt invulling gegeven aan het standaardformulier voor intake van cases door de commissie. De MvT zegt hierover: “Eisen zijn van belang om te voorkomen dat een melding wordt gedaan die enige grondslag mist en slechts bedoeld is om personen of organisaties in een kwaad daglicht te stellen.” Vervolgens gaat de MvT door met het stellen van vragen die in het intakeproces gesteld dienen te worden: “Is er sprake van een overtreding van een wet? Over wat voor een misstand gaat de melding en hoe is de melder hierbij betrokken? Wat is zijn belang hierbij? Heeft de melder een zuiver persoonlijk geschil met zijn werkgever?”
Dit zijn aspecten die niet onderzocht zijn geworden. Noch het aspect van hoor en wederhoor is toegepast. Ondanks de feiten die tijdens het onderzoek naar voren kwamen die de aantijgingen verwerpen, bleef het OM persisteren, verschuilend achter ernstige vermoedens, terwijl de ACW praat over aantoonbaarheid. Geachte President en leden van het Hof, het OM stelt in haar repliek dat het volgens de ACW de bevoegdheid heeft om te onderzoeken en te vervolgen. De verdediging betwist dat niet, echter stelt de verdediging dat het OM niet goed heeft onderzocht en daarom veel te voorbarig in bewaring (niet in verzekering) heeft gesteld en ook veel te voorbarig heeft vervolgd.
Het enige deskundig rapport van Kroll was er niet (pas een jaar later), geen onafhankelijk accountantsonderzoek van CLAD, en het OM begon al met vervolgen. Dit is toch duidelijk in strijd met de geest en letter van de ACW die ook de publieke functionaris, zoals rechters, dient te beschermen tegen smaad en laster. Zelfs bij de inverzekeringstelling had het OM eerst onderzoek moeten uitvoeren door een onafhankelijke accountant. Het is een schending van internationale en nationale verdragen en jurisprudentie dat de huisadvocaat van Kirpalani, Kantoor Naarendorp (verwevenheid Doksenclub), geen hoor en wederhoor heeft toegepast in zijn onderzoeksrapport. Het OM heeft dit kunnen zien en daar niets mee gedaan.
Hetgeen de verdediging hier benadrukt is de ondeugdelijke basis waarop het Openbaar Ministerie zich beroept bij het in acht nemen van de beginselen van behoorlijke procesorde. De verdediging wil benadrukken dat het ondeugdelijk onderzoekje van Naarendorp door de getuige Soeknandan wordt ontkracht. Soeknandan zegt in het proces-verbaal van 4 februari 2020 zelf dat Naarendorp geen onderzoek heeft verricht. Zij hebben slechts enkele stukken opgevraagd. Een onafhankelijk accountantsonderzoek zou nog plaatsvinden, maar dat is nimmer gebeurd. Dit onderzoekje van Naarendorp binnen een week, met name van 13 januari tot 17 januari 2020, is de basis voor de aangifte (opgemaakt door mevrouw Hausil), de basis voor de dagvaarding, en de basis van het vonnis in eerste aanleg. Dit onderzoekje naar de gewezen Governor, waar betrokkene nimmer in de gelegenheid is gesteld zich te verweren, geen hoor en wederhoor.
Want hoewel in de formulering van Naarendorp nog staat: “het komt ons voor,” wordt in de dagvaarding dit reeds als vaststaand feit gesteld. Deze inschatting is geen gefundeerd oordeel, maar het is een mening, die gebaseerd is op een gevoel. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid dat de beoordelaar onbewust zijn eigen vooroordelen kan laten meebepalen. Gaat de beoordelaar uitsluitend uit van de verkregen informatie en toetst hij zelf de betrouwbaarheid van deze informatie niet, dan is zijn oordeel gebaseerd op ondeugdelijke informatie en daarom waardeloos.
In het rapport wordt geconcludeerd dat sprake is van onrechtmatige transacties, daar opeens projecten buiten de taken van de bank zouden vallen. Volgens de verdediging is dit rapport niet juist tot stand gekomen. Naar het oordeel van de Accountantskamer [ECLI:NL:TACAKN:2023:41] is het rapport geen rapport van feitelijke bevindingen, maar een persoonsgericht onderzoek. Het kantoor Naarendorp heeft daarbij ten onrechte geen toepassing gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, waardoor het rapport geen deugdelijke grondslag heeft. Ook heeft het Kantoor Naarendorp met zijn rapport de objectieve waarheidsvinding belemmerd en heeft hij ten onrechte geen oog gehad voor de bedreiging van zijn objectiviteit.
Het “onderzoeksrapport” heeft (ook) geen deugdelijke grondslag, omdat het juridisch Kantoor Naarendorp ten onrechte nergens heeft gemeld dat zij na het opstellen van het rapport een gesprek heeft gevoerd met één van de betrokken personen die onderhevig zijn aan het persoonsgericht onderzoek. Hierbij is in aanmerking genomen dat het kantoor Naarendorp de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en objectiviteit niet heeft nageleefd. De verdediging wil ook benadrukken dat het kantoor Naarendorp tijdens zijn onderzoek zich al bewust was geworden van het geschil tussen de Governor en de President Commissaris (zie brief van 13 januari 2020 inzake aankoop Blauwe Meer, Kantoor Naarendorp, op verzoek van V. Kirpalani) en desondanks geen acht heeft geslagen op de aanwijzingen in NBA-Handreiking 1127. Daarbij heeft Kantoor Naarendorp zich ook niet gerealiseerd dat hij niet klakkeloos mocht afgaan op de informatie die hij uitsluitend van zijn “opdrachtgever” had gekregen (zoals de heer Soeknandan heeft verklaard, zijn slechts enkele stukken opgevraagd).
De verdediging wenst hierbij aanvullend ook te stellen dat de heer Kirpalani niet de bevoegde persoon is die de Bank mag binden. Artikel 23 lid 1 is daar zeer duidelijk over. Daar ook de waarnemend president van de Centrale Bank met verlof was, is hierbij geen formele opdrachtbrief aanwezig. Vaststaat dat een wettelijk voorschrift is overtreden, zijnde artikel 23 lid 1, bij de totstandkoming van een ondeugdelijk rapport.
Verder is van belang dat Kantoor Naarendorp onvoldoende blijk heeft gegeven op de hoogte te zijn van de relevante wet- en regelgeving. Dit wordt op basis van internationaal gebruikelijke tucht voor accountants en juristen het Kantoor Naarendorp zwaar aangerekend, dat zij, hoewel zij niet eerder een dergelijk onderzoek heeft uitgevoerd, geen enkele actie heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat zij deze werkzaamheden in overeenstemming met wet- en regelgeving zou uitvoeren.
Volgens vaste internationale jurisprudentie van de Accountantskamer mist een document met de uitkomst van de werkzaamheden een deugdelijke grondslag als er geen hoor en wederhoor is toegepast. Hoor en wederhoor is een middel om een deugdelijke grondslag te verkrijgen. Daarom moest de Governor volgens internationale jurisprudentie in beginsel worden gehoord om een deugdelijke grondslag te krijgen. Daarmee krijgt de Governor de mogelijkheid om informatie te verschaffen, voordat de onderzoeksresultaten worden uitgebracht aan de opdrachtgever. Wanneer het Kantoor Naarendorp een persoon om deze redenen had moeten horen, maar dat heeft nagelaten, berust het onderzoeksverslag niet op een deugdelijke grondslag. Het horen is ook een procedurele waarborg.
In dit persoonsgericht onderzoek, waarbij hun directe betrokkenheid werd onderzocht, hadden de bestuurders de mogelijkheid moeten krijgen om informatie te verschaffen, voordat Kantoor Naarendorp het rapport zou aanbieden aan de “opdrachtgever”. Uit het rapport blijkt dat Kantoor Naarendorp zelf ook heeft ingezien dat dit noodzakelijk was door aan te geven: “Wij beschikken niet over voldoende informatie.” Zij hebben er niettemin voor gekozen dit toen achterwege te laten en het rapport alvast aan te bieden aan de “opdrachtgever”. Zeer ernstige zaak, omdat dit conceptrapport door de Minister in DNA is voorgehouden op 21 januari 2020.
Edelachtbaren, u hoort het goed. Allemaal binnen een week. Voor zover bekend, zijn er geen bijzondere omstandigheden die het nalaten kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van de verdediging heeft Kantoor Naarendorp daardoor gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.
Edelachtbaren, wanneer zoveel onterechte aantijgingen tot uiting komen in dit rapport, dat voor het Openbaar Ministerie de basis vormt van hun handelen, dan kan de verdediging niet anders concluderen dan dat de basis een ondeugdelijke grondslag heeft en in strijd is met de Bankwet artikel 22 lid 6 (hoor en wederhoor beginsel), de ACW artikel 4 tot en met 6 (hoor en wederhoor beginsel), ACW artikel 13 lid 1 (zijnde het begrip AANTOONBAAR en BEWEZEN). Dit zijn wettelijke vereisten die duidelijk beschreven staan bij het beschermen van de President van de Centrale Bank, dan wel voor publieke functionarissen waaronder ook u ressorteert. De verdediging heeft met aantoonbare feitelijke rapportages van derden, getuigenverklaringen, bewijsmateriaal, brondocumenten, en wet- en regelgeving, de rapportage van Kantoor Naarendorp, de aangifte, de tenlastelegging geheel weerlegd. Hier kom ik later in het dupliek pleidooi gedetailleerd op terug.
Het Openbaar Ministerie (OM) maakt, in strijd met het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (AVRM), waar Suriname partij bij is, oneigenlijk gebruik van het rechtsmiddel om verdachten in voorlopige hechtenis te houden. Volgens de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens en rechtspraak van het Inter-Amerikaans Hof, heeft, zoals Justitie gebruikmaakt van het principe van vermoedelijke schuld, een verdachte het recht op het vermoeden van onschuld. Dit recht vereist dat de verdachte tijdens een strafprocedure zijn vrijheid niet mag worden ontnomen totdat zijn schuld is bewezen. Voorlopige hechtenis of voorarrest mag alleen worden toegepast als een uitzonderlijke maatregel.
Edelachtbaren, we zien dat het OM, naar het zich laat aanzien, deerlijk tekortschiet in deze taak. We zien een enorme willekeur in de vervolging.
Niemand zal de Deense Waterstof(fabriek) HPSG, NV Surfin, SLM, De Italiaanse lening, Sabaku, reçu-zaak, EBS, en vele andere zaken waarin er in opdracht van de uitvoerende macht niet is opgetreden door het OM gemakkelijk vergeten. Echter, de verdediging gaat zich niet inlaten met deze neutralisatietechnieken en zal zich volgens wet en recht, de fundamenten der grondbeginselen van ons rechtssysteem in acht nemen.
Thans staat Suriname op de oneerbare 81ste plaats op de ‘rule of law index’ met de absurd lage index van 0.49.
Ervan uitgaande dat jurisprudentie betekent “de verzameling van uitspraken van rechters is en in welke uitspraken duidelijk wordt gemaakt hoe rechters vinden dat een regel of wet moet worden uitgelegd” is het meer dan evident dat het arrest van het Inter-Amerikaans Hof, thans bekend als CASE OF THE CONSTITUTIONAL TRIBUNAL (CAMBA CAMPOS ET AL.) v. ECUADOR JUDGMENT OF AUGUST 28, 2013 (Preliminary objections, merits, reparations, and costs), dan ook uitlegt hoe de wettelijke procedure van “impeachment”3, het hoor beginsel en ne bis in idem beginsel moet worden toegevoegd. In dit arrest is ook vrijspraak tot gevolg waar bij aan de rechters de verweermogelijkheid, dan wel het hoor en wederhoor beginsel, is ontnomen dan wel niet in acht is genomen door het Openbaar Ministerie.
In de eerste plaats dienen we heel goed te beseffen dat o.a. de artikelen 5, 7 en 8 van de ACHR rechtstreekse werking (direct effect) hebben in onze rechtssfeer. Ook heeft Suriname de jurisdictie van het Inter-Amerikaans Hof ex artikel 62 ACHR expliciet erkend en zijn de beslissingen van het Hof aldus bindend voor Suriname. Advocaten in deze rechtszaak hebben de rechter, in eerste aanleg, vaker voorgehouden dat Suriname het Inter-Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft geratificeerd. Daarmee is het van een hogere rechtsorde dan de nationale wetgeving.
In de jaarlijkse rapportage over mensenrechten in Suriname, maakt de Amerikaanse ambassade in haar mensenrechtenrapport hier steeds melding van. De juristen benadrukken dat Suriname steeds meer integreert in het Amerikaans rechtssysteem met de toevoeging van Surinaamse rechtsgeleerden bij Inter-Amerikaanse rechtssystemen en beter zou moeten weten, dan steeds het risico te lopen en het verwijt te krijgen dat het land zich bezondigt aan ernstige mensenrechtenschendingen.
Het Inter-Amerikaans Hof heeft consequent geoordeeld dat de bepalingen van het AVRM de lidstaten verbieden om de vrijheid van personen, meer dan strikt noodzakelijk is, te beperken. De vrijheidsbeperking moet slechts dienen ter garantie van een efficiënt verloop van het strafrechtelijk onderzoek en dat de verdachte de rechtsgang niet zal ontlopen.
Het Hof stelt ook dat het principe van het vermoeden van onschuld wordt geschonden wanneer preventieve detentie arbitrair wordt opgelegd. Dit is ook het geval wanneer deze wordt bevolen op grond van factoren als de aard van het misdrijf, de te verwachten straf of het enkele bestaan van redelijke aanwijzingen die de verdachte in verband brengen met het strafbare feit. Dergelijke grondslagen indiceren in overwegende mate dat er wordt vooruitgelopen op de verwachting dat er straf wordt opgelegd, nog voordat de procedure is afgerond.
Ter ondersteuning van het standpunt van de verdediging verwijs ik naar de volgende bronnen:
- Thomas M. Antkowiak and Alejandra Gonza, The American Convention on Human Rights, Essential Rights, hoofdstuk 5, paragraaf III B2.
- Human Rights, Essential Rights, Chapter 5 paragraph III B 1 b, blz. 150 e.v. door Thomas M. Antkowiak and Alejandra Gonza.
- Vide J. vs Peru Nov. 27, 2013; Barreto Leiva vs Venezuela, Nov. 17 2009.
- Vide J. vs Peru Nov. 27, 2013; Lopez Alvarez vs Honduras Feb. 1, 2006.
- Caribbean Court of Justice Case 15 May 2024: om slechts te benadrukken CHAGUARAMAS / OAS INZAKE NALEVING VAN MENSENRECHTEN EN EERLIJK PROCES. (Article 12 (2) of the Revised Treaty of Chaguaramas).
“The acts attributable to the State of Suriname include the fabrication of charges against my client, motivated by the fact that he had worked for a rival political party.”
“It is clear and obvious that the gross abuses of international law inflicted upon my client have been motivated by a desire to use the criminal process in Suriname to advance the political agenda of the Santokhi regime.”
Het is op basis van deze grondbeginselen ter bescherming van onze vrijheden zoals in de Grondwet vervat dat het verweer van de vervolging zeer onbegrijpelijk en onjuiste rechtsopvatting bevat. Het OM toont over onvoldoende kennis te beschikken aangaande de rechten van de mens, vervat in het AVRM, meer in het bijzonder de rechten van verdachten. Zolang een persoon niet definitief veroordeeld is, dient die als een onschuldige behandeld te worden. Rechten en vrijheden mogen niet arbitrair beperkt worden.
Wij als rechtstaat kunnen nimmer toestaan dat een ondeugdelijke grondslag van het onderzoek, verwijzende naar het rapport van kantoor Naa(rendorp), waarbij wettelijke voorschriften van de BANKWET zijn overtreden en in strijd is gehandeld met het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, waar internationale verdragen voor mensenrechten zijn geschonden en internationale jurisprudentie bij de beginselen van behoorlijke procesorde zijn geschonden, de basis vormen van deze spraakmakende case.
Edelachtbaren, de vervolging gaat ervan uit dat het ontbreken van de commissie zoals bedoeld in de Anticorruptiewet geen beletsel is om tot vervolging over te gaan. Hier gaat de vervolging naar de mening van de verdediging de mist in, en wel om de navolgende redenen. Uit de jaarrede van de president van de Republiek Suriname zegt hij dat de Anticorruptiewet onvolledig is, omdat de staatsbesluiten, de uitvoeringsbesluiten en de integriteitscode niet zijn gepubliceerd. Vorige week bevestigde het openbaar ministerie en de president, zijnde de uitvoerende macht zelf, dat de anticorruptiewet een integrale evaluatie krijgt om aan te sluiten met het internationaal verdrag en de eisen van het IMF.
Op welke gronden werd deze wet dan toegepast op de gewezen governor, de heer Van Trikt? Mr. C. Rasam, oud AG, zal leiding geven aan deze commissie. Wederom wordt door de uitvoerende macht, en zo ook het openbaar ministerie, bevestigd dat de anticorruptiewet een dode letter is. Een wet die niet voldoet aan internationale verdragen. Een wet die, tot aan mei 2023, geen anticorruptiecommissie had benoemd en tot op heden geen integriteitscode is opgemaakt, laat staan gepubliceerd (artikel 4 lid E, artikel 13 lid 2). Geen standaardformulieren bevat. Een onvolkomen wet die toegepast is door de rechterlijke macht, zijnde het openbaar ministerie. Wij als onderdeel van de rechterlijke macht, zijnde de staande magistratuur, dienen ook te waken, met u zijnde het gezag, dat wij niet “DE MALLE MOLEN VAN DE RECHTSPRAAK” worden.
Het internationaal politioneel apparaat INTERPOL heeft in haar rapport reeds duidelijk kenbaar gemaakt dat beleid en beleidskeuzes van de uitvoerende macht niet behoren in het strafrecht. Een standpunt dat nadrukkelijk is ingenomen door het OM is de EBS-zaak. Het is met die reden dat de verdediging het arrest ECLI:NL:RBROT:2023:3266 heeft opgeworpen. Met dit vonnis van de Hoge Raad in Nederland wordt zeer duidelijk dat een onvolkomen of onbeschreven, dan wel ongeschreven regels niet opgelost kunnen worden door het strafrecht.
“Het strafrecht is dus niet de oplossing voor het ontbreken van spelregels en dat is maar goed ook.”
De PG als vertegenwoordiger van de staat in rechte, is nimmer in de pen geklommen om haar beklag te doen over de president en andere politieke figuren van de regeercoalitie die menen om, zodra het hen uitkomt, in alle vrijheid Van Trikt publiekelijk te veroordelen nog voordat het definitief rechterlijk oordeel is geveld. Het OM heeft, mede door haar handelen, duidelijk getoond geenszins de intentie te hebben om het recht op vermoeden van onschuld zoals verankerd in artikel 8 lid 2 AVRM van elke verdachte, en in casu Van Trikt, te respecteren en te waarborgen. Dat het OM het prerogatief heeft om te vervolgen, maar elke bevoegdheid mist om eigendunkelijk zonder enige rechtsgeldige grondslag rechten van burgers, inclusief Van Trikt, te beperken.
President en leden van het Hof,
De vervolging vraagt op pagina 3 van haar repliek: om het rapport Kroll, de artikel IV rapporten van het IMF, het door de RVC goedgekeurd Strategisch Beleidsplan, de samenwerking met de US FED en daarmee de noodzaak van de projecten voor versteviging van de Bank, het IDB report 2021 FIN TECH, de speeches, de organisatieschema goedgekeurd door de RVC, niet in overweging te nemen omdat deze rapportages feitelijkheden aantonen die slechts dienen om de handelingen van betrokkene te rechtvaardigen. Een verzoek dat geen hout snijdt.
Edelachtbaren, dit zijn rapportages van internationaal en nationaal gerespecteerde instituten. De Raad is volgens de Bankwet artikel 25 lid 6 het orgaan dat toezicht houdt op het beheer van de Bank. De verdediging wenst bij deze dan ook met de nodige klem te benadrukken dat zij persisteert met hetgeen in haar pleidooi naar voren heeft gebracht. Het is blijkbaar nodig antwoord te geven aan deze onbegrijpelijke gedachte van de vervolging, en we zullen dat doen met de wetgeving.
De verdediging voert u naar de Bankwet artikel 9 waar de taken zijn gedefinieerd:
De Bank heeft tot taak:
a. het bevorderen van de stabiliteit in de waarde van de geldeenheid van Suriname;
b. het verzorgen van de geldsomloop in Suriname, voor zover uit bankbiljetten bestaande, alsmede het vergemakkelijken van het girale betalingsverkeer;
c. het bevorderen van de ontwikkeling van een gezond bank- en kredietwezen in Suriname;
d. het uitoefenen van toezicht op het bank- en kredietwezen, het pensioen- en assurantiewezen, het geldwisselverkeer en op het overmakingenverkeer van financiële middelen van en naar het buitenland, een en ander op voet van de daarvoor geldende wettelijke regelingen; het toezicht richt zich mede op de integriteit van de instellingen werkzaam in deze sectoren en sub-sectoren;
e. het bevorderen en vergemakkelijken van het betalingsverkeer van Suriname met het buitenland;
f. het bevorderen van een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling van Suriname.
Artikel 16 lid 1
- Behalve tot het uitgeven van bankbiljetten, is de Bank bevoegd tot het verrichten van de volgende werkzaamheden, voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van haar in artikel 9 omschreven taak:
a. het ontvangen en weder uitbetalen van gelden in rekening-courant, het uitvoeren van opdrachten tot overschrijving en uitbetaling, het incasseren ten behoeve van rekeninghouders en het houden van verrekeningen met/of tussen anderen;
b. het overmaken van gelden, zowel met telegrafisch als met schriftelijk advies, als met advies langs elektronische weg, alsmede het afgeven van zichtwissels tussen haar kantoren onderling;
c. het disconteren, her-disconteren, kopen en verkopen van wissels en promessen met twee of meer solidair verbonden partijen, van schatkistpapier of aflosbaar gestelde obligaties ten laste van de Staat; alsmede van afgeleide financiële instrumenten, en ander met geen langere resterende looptijd dan zes maanden, mits het schatkistpapier of de obligaties ten laste van de Staat niet rechtstreeks van de emittent worden afgenomen;
d. het kopen en verkopen van schriftelijke en telegrafische uitbetalingen en van uitbetalingen langs elektronische weg, cheques, wissels, ander handelspapier en schatkistpapier, en ander buitenlands betaalbaar;
e. het verstrekken van voorschotten bij wijze van belening of rekening-courant en het verstrekken van garanties op onderpand van effecten, producten, goederen, munt en muntmateriaal, benevens deze vertegenwoordigende documenten, en op waardes bedoeld onder c en d.
Artikel 23 lid 1 van de Bankwet schrijft voor:
“De president vertegenwoordigt de Bank in en buiten rechte. Hij is belast met het bestuur van de Bank in de ruimste zin van het woord, met het beheer van de eigendommen van de Bank en is bevoegd tot alle daden van beschikking over de eigendommen.”
Daarnaast geeft de Bankwet geen enkele beperking in deze bevoegdheden. Nu ook de vervolging verwijst naar het handboek van deugdelijk bestuur van de Centrale Bank van Suriname, opgemaakt door de Bank onder leiding van de gewezen Governor, Van Trikt, wil de verdediging u leiden naar pagina 43 onder het kopje Werkzaamheden:
Centrale Bank van Suriname: Handboek van Deugdelijk Bestuur – Bijlage pagina 43
Werkzaamheden (o.a.):
- Het definiëren van de strategie van de Bank;
- Het zorgdragen voor het vertalen van de strategie naar beleidsdoelen;
- Het bewaken van de voortgang en kwaliteit van de implementatie van de strategie, beleidsdoelen en budgetteren;
- Het monitoren en beheersen van alle bankrisico’s.
In Suriname is de zorgplicht, zoals op pagina 76 van het decreet van 6 augustus 1981 vastgelegd in de grondwet artikel 6. Deze inbreng van de heer mr. Harold Rusland is er een die zal moeten zorgdragen dat de regering beseft wat haar voornaamste taak is.
Met het afgelopen bezoek en de speech van de President van De Nederlandsche Bank, werd duidelijk dat ook centrale banken internationaal en nationaal een zorgplicht hebben. Professor dr. K. Knot citeerde: “De vraag: wat moeten en kunnen centrale banken doen om duurzame economische groei te bevorderen?”
Klaas Knot benoemde de overtreffende trap van financiële stabiliteit en monetaire stabiliteit, en dat is duurzame groei en welvaart. De DNB richt haar beleid voor de lange in plaats van de korte termijn, voor welvaart én welzijn, voor sociaal-economische ontwikkeling én leefbaarheid. Zonder duurzaam lage inflatie mist de economie een anker! Dan raken niet alleen de prijzen op drift, maar ook de bestaanszekerheid van mensen. Vooral voor toch al kwetsbare groepen: zij kunnen zich moeilijk indekken tegen steeds hogere prijzen.
Suriname heeft deze zorgplicht al sinds 6 augustus 1981 in de Bankwet staan. De rol van de Centrale Bank bij het bevorderen van een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling van Suriname (artikel 9F). De overtreffende trap van financiële stabiliteit en monetaire stabiliteit is duurzame groei en welvaart.
De Centrale Bank van Suriname opereert in een sociaal-economisch milieu waarin groei en rechtvaardige verdeling de meest op de voorgrond tredende doelstellingen zijn. Het beleid van de Bank zal aan deze nationale doelstellingen moeten worden aangepast, zonder daarbij een zo harmonisch mogelijke realisatie van de overige – niet minder belangrijke – algemeen aanvaarde doelstellingen van sociaal-economisch beleid uit het oog te verliezen, met name: de handhaving van een stabiel prijspeil, het scheppen van voldoende werkgelegenheid en het handhaven van evenwicht op de betalingsbalans.
De Centrale Bank moet meer dan voorheen actief medewerken aan het opbouwen van een zodanige financiële infrastructuur, dat de sociaaleconomische ontwikkeling zoveel mogelijk uit eigen besparingen kan worden gefinancierd. Deze taak hangt nauw samen met de andere taken van de Bank en is bovendien een uitvloeisel van het beginsel der “self-reliance”, waarvoor de Regering zich nadrukkelijk heeft uitgesproken.
Dit is ook bevestigd in vele rapportages van internationale organisaties. De betrokkenheid van het personeel van de Bank bij het neerzetten van fundamentele veranderingen voor het realiseren van prijsstabiliteit (inflatie 4,2%), midden in de samenleving op de jaarbeurs 2019, en de samenwerking met de US FED.
Beleid en beleidskeuzes voor het garanderen van de zorgplicht en stabiliteit, waar zekerheden zijn verkocht om de overheid te garanderen van hun grondwettelijke taak. Niets mis mee. Ik stel dat zelfs de letter en geest van de anti-corruptiewet nooit bedoeld zijn geweest waar de staat wordt bevoordeeld om haar grondwettelijke taak, ingebracht door mr. Harold Rusland, uit te voeren. Immers, de uitvoerende macht en de Centrale Bank moeten in hun beleid volgens de Bankwet dit handelen in hun strategie opnemen.
Getuige Orie, William verklaart ook in ditzelfde GVO van 23 maart 2020 het volgende:
Pagina 5 – 1ste alinea
Nu u econoom bent, zou u dit project zelf kunnen uitvoeren voor de CBvS?
2. Project Prodigy: “Valuation of the Assets of the Government of Suriname”
De ex-Governor heeft betoogd dat de Staat veel natuurlijke hulpbronnen heeft en dat dit een waarde draagt in de triljoenen, maar desondanks is het land arm en heeft de Overheid nauwelijks geld om de salarissen te ontvangen. De oplossing van de ex-Governor was om de strategische activa van het land te laten waarderen zodat op basis van de waarde op een veel makkelijkere manier investeerders en beleggers aangetrokken zouden worden.
De inkomensstroom die zou voortkomen uit het aanwenden van de activa zou ten goede komen van het land en de Staat. Hierdoor zou de behoefte van de Staat om financiering op te nemen bij de CBvS of de druk daartoe worden weggewerkt. Dit project werd ook geplaatst binnen de incubatorsfunctie van de CBvS. De voordelen voor de CBvS zouden zijn dat de overheid niet constant in een drukkende positie zou zijn om haar begroting te financieren, en voor de kassier en bankier van de Staat zou het een optimale situatie zijn dat er geen begrotingstekorten zouden zijn. Want een min of meer evenwichtige overheidsbegroting is een belangrijke voorwaarde om wisselkoersstabiliteit en lage inflatie te bewerkstelligen. Het zou een win-win situatie zijn zowel voor het land als voor de CBvS.
Ook hier weer ziet u duidelijk dat deze projecten aansluiten met de taak van de Bank zoals weergegeven in het decreet van 6 augustus 1981 SB 121 pagina 76 van de Bankwet.
De heer Orie gaat verder, pagina 10 – 3de vraag:
Waren de overeenkomsten met Clairfield en Orion noodzakelijk voor de ontwikkeling van de CBvS?
De meeste projecten van Clairfield waren volgens de ex-Governor belangrijk voor de ontwikkeling van het land. Afhankelijk van tot welke kant van de bankiers je behoort, kun je het hiermee eens zijn of niet. Als jij je als bankier slechts focust op monetaire en financiële stabiliteit, zou de CBvS zich niet moeten bezighouden met de projecten van Clairfield, m.u.v. Project Prodigy 3. Als je echter behoort tot het kamp van centrale bankiers die menen dat in een bepaalde fase van ontwikkeling de Centrale Bank tijdelijk een incubatorsrol kan vervullen om ontwikkelingen op te starten en vervolgens af te stoten aan de overheid of aan de particuliere sector, zou je stellen dat deze projecten wel noodzakelijk waren voor de ontwikkeling van zowel het land als de CBvS.
In het kader van de samenwerking tussen Chili en de Centrale Bank van Suriname werd op vrijdag 22 november 2019 het seminar “Monetary Policy and Financial Market Development” gehouden. Dit werd als productie 4 behandeld door mijn collega. Wat ik hieruit wil benadrukken, is de staf en directie die aanwezig waren bij het aanhoren van de richting en rol van de CBvS. Klinkende namen naast alle directieleden van functionarissen die tot op heden werkzaam zijn bij de Bank en nu thans onderdeel zijn van het directieteam CBvS. Het is toch meer dan evident dat een ieder op de hoogte is en hun bijdrage heeft geleverd bij het tot stand komen van de strategie en het beleid/beleidskeuzes van de Centrale Bank van Suriname.
Het is dus onbegrijpelijk en ondenkbaar dat de vervolging al deze wettelijke onderbouwing, internationale rapportages van gerenommeerde instituten, beleid en beleidskeuzes gesanctioneerd door de regering en de Raad, wil negeren en afschuiven alsof deze nimmer hebben bestaan. Hoewel het rapport Kroll genoemd is bij de overeenkomsten en door collega Kanhai ook belicht is, zal de verdediging het volgende benadrukken.
De verdediging stelt met klem dat zij het rapport niet selectief gelezen heeft, dan wel toegepast heeft. Het rapport maakt een onderscheid in verschillende aspecten:
- Onder 2.2: Was Clairfield gekwalificeerd om de opdrachten uit te voeren?
- Onder 2.3: Zijn de regelingen met betrekking tot de facturering gebruikelijk?
- Onder 2.3: Is het betaalschema voor dit soort opdrachten gebruikelijk?
- Onder 2.4: Was de bedongen financiële compensatie proportioneel?
Hierbij maakt Kroll een onderscheid en beoordeelt dit aspect op twee wijzen, namelijk een beoordeling van de verrichtte werkzaamheden. Uitgaande van de conclusie en beweringen van Kroll onder punt 2.4 blijkt dat Kroll stelt m.b.t. Prodigy 1 dat de vergoeding die overeengekomen is, binnen een redelijke reeks van vergoedingen ligt voor een project van vergelijkbare omvang, omdat een gedetailleerde waardering van 34 complexe activa in verschillende bedrijfstakken waarschijnlijk een aanzienlijk tijdsbeslag en expertise vergt (bron: Kroll-rapport, punt 2.4).
Over de beoordeling van de geleverde diensten stelt de verdediging dat zulks buiten het bereik van de strafwetgeving valt en buiten de tenlastelegging omdat dit op het civiele vlak ligt, en wel m.b.t. de eventuele wanprestatie. Ware het niet dat deze lopende projecten in opdracht van de Minister van Financiën op 31 januari 2020 zijn opgezegd.
Dat onderscheid moet steeds gemaakt worden of er gesproken wordt over de hoogte van de vergoedingen of over de gedane werkzaamheden. Feit is dat het rapport stelt dat de overeengekomen vergoedingen m.b.t. Prodigy 1 niet ongebruikelijk zijn. Ook m.b.t. Prodigy 2 wordt hetzelfde gesteld: de overeengekomen vergoeding ligt binnen de reeks van redelijke vergoedingen. Ook hier moet er een onderscheid gemaakt worden m.b.t. het werk dat verricht is, en dat valt onder het civiele recht. Prodigy 3: Idem. Verwezen wordt naar pagina 6 van de samenvatting, welk inhoud overeenkomt met het rapport.
Lagarde 1, pagina 7, 3e alinea: Het rapport stelt dat hoewel een totale vergoeding van €620.000 voor het Lagarde 1-billijkheid-adviesproject binnen een redelijke reeks kan liggen.
Prodigy 5: Hierbij noemt het rapport dat de waardering nogal aan de hoge kant is. Doch stelt het rapport ook verder dat Clairfield heeft aangegeven dat zij slechts hun daadwerkelijk uren zullen declareren. Ook hier geen nadeel dus.
De conclusie uit het rapport inzake de overeengekomen vergoedingen is duidelijk: de afgesproken vergoedingen zijn billijk en redelijk, dan wel marktconform en internationaal gebruikelijk. De beoordeling van geleverd werk wordt niet strafrechtelijk bepaald, dat is en blijft civielrechtelijk. Of zullen we de minister van Arbeid vervolgen, want er is 50% voorschot betaald voor de aankoop van Hotel Babylon, zijnde €1,6 miljoen, zonder dat er een tegenprestatie tegenover stond, daar de levering pas in april 2024 heeft plaatsgevonden? Of dat €500.000 is betaald voor de overname van inboedel dat niet doelmatig noch noodzakelijk is geweest, gezien nog geen maand later de overheid bekend maakt dat de inboedel zal worden gedoneerd? Het kan niet gekker worden, President en leden van het Hof. Wederom de malle molen.
Het OM heeft aldus zeer onzorgvuldig de rapporten gelezen en maakt onterecht een verwijt aan de verdediging. Want de vervolging verzuimt aan te geven wat zij dan wel als percentage acceptabel vindt om niet vervolgd te worden: 49%, of 40%, of 30%, of 20%? Dat het op zichzelf al zeer arbitrair is, mag duidelijk zijn.
Resumerend blijkt uit het rapport dat er geen oneigenlijk hoge bedragen zijn overeengekomen in de overeenkomsten en dat de non-refundable fees niet ongebruikelijk zijn. Er zijn dus geen nadelige contractvoorwaarden bedongen.
De conclusie uit het rapport inzake de overeengekomen vergoedingen is duidelijk: de afgesproken vergoedingen zijn billijk en redelijk, dan wel marktconform en internationaal gebruikelijk. Want het rapport geeft immers aan dat de vergoeding die gevraagd is wel binnen een redelijke reeks ligt. Edelachtbaren, de beoordeling van geleverd werk wordt niet strafrechtelijk bepaald, dat is en blijft civielrechtelijk.
Edelachtbaren, hetgeen de vervolging in repliek 4 naar voren brengt is alles wat over is van de hele tenlastelegging, het rapport van kantoor Naarendorp en de aangifte. Alle smaad en laster omtrent absurd hoge oneigenlijke bedragen, wurgcontracten, nadelige contractvoorwaarden die via DNA, media en politici, slechts met de bedoeling de goede naam en eer van de Governor te besmeuren. Karaktermoord en cancel culture zijn hier exemplarisch ingezet om politiek motiverende redenen. Want ook het Openbaar Ministerie geeft op pagina 4 aan, alhoewel het normaal is dat non-refundable fees afgesproken worden… Dit was de reden van aanhouding, dit was de conclusie van het ondeugdelijk rapport van Naarendorp.
De betaling van SRD 143.523.123,33 in het kader van het project Lagarde, op 26 februari 2020, na vertrek van Van Trikt, zoals door de vervolging zelf wordt aangegeven in haar dagvaarding/tenlastelegging, maakt ook bij het civielrecht c.q. contractenrecht duidelijk dat het voortzetten van handelingen door anderen de legitimiteit van de overeenkomst aantoont.
De legitimiteit van de overeenkomst van 1 november 2019 wordt tevens door de huidige regering en de CBvS bevestigd, gezien deze overeenkomst tot heden overeind staat als zekerheid bij de Centrale Bank. De verdediging vraagt zich terecht af hoe de vervolging dit strafbaar wil vervolgen wat tot heden overeind staat als een zekerheid. Daarnaast wordt nog steeds gebruik gemaakt van de producten die het accountantskantoor Orion heeft opgezet, te weten de afdeling Risk en de afdeling Compliance, volgens het organisatieschema van de Bank. Hoe zijn deze overeenkomsten dan nietig of vernietigbaar? In het contractrecht betekent dit immers ook dat partijen ná Van Trikt gebruik maken van deze overeenkomst en de geleverde prestaties. Daar die nog overeind staan, wordt hiermee geïndiceerd dat de wil tussen partijen erkend wordt en deze producten niet met dwaling, bedrog of onwetendheid tot stand zijn gekomen. Immers, een nietig besluit betekent dat het juridisch gezien nooit heeft bestaan. Het is de Centrale Bank zelf die nu bevestigt dat het gebruik maakt van de producten en de overeenkomsten. Dit toont aan dat er van nietigheid geen sprake is, daar de afdelingen en producten nog recht overeind staan bij de Centrale Bank.
Daarnaast is duidelijk dat aan de bevoegdheden van de Governor geen enkele beperking is opgelegd en de strategie en beleidskeuzes conform het deugdelijk handboek van de Centrale Bank zijn opgemaakt.
Om u terug te brengen naar de Anti-Corruptiewet, de basis van de tenlastelegging, wil ik ook benadrukken dat het de vervolging zelf is die op 7 oktober 2022 aangeeft dat de ACW niet uitvoerbaar en toepasbaar is.
Artikel 13: Handelingen door een Publieke Functionaris
Artikel 13 betreft handelingen door een publieke functionaris verricht of besluiten door een publieke functionaris genomen die in strijd zijn met de voor de besluitvorming vastgestelde voorschriften, voorwaarden of procedures. Dit artikel geeft een niet-uitputtende opsomming van enkele in het kader van corruptiebestrijding belangrijke handelingen en besluiten. In het kader van dit artikel dient te worden verwezen naar de artikelen 426 en 427 Wetboek van Strafrecht, waarin reeds strafbaar zijn gesteld het door een ambtenaar aannemen van giften of beloften en het aannemen van giften of beloften onder verzwarende omstandigheden. Het gesloten systeem van het strafrecht en legaliteitsbeginsel.
Op Pagina 46 MVT ACW: Een dergelijke nadelige contractvoorwaarde dient gesteld en aangetoond te zijn door de overheid en/of het Openbaar Ministerie en geen ruimte open te laten voor interpretaties die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. Het in de vorige zin gestelde strekt mede tot bescherming van de publieke functionaris.
Op Pagina 17 van de repliek van de vervolging geeft de vervolging zelf aan dat er geen sprake is van giften en beloften. De definitie van corruptie zoals gesteld in artikel 1 lid K van de ACW en de memorie van toelichting op Pagina 45, verwijzend naar strafrecht artikel 426 en 427, laat geen enkele ruimte voor andere interpretatie en benadrukt dat het essentieel is dat van enige gift of belofte sprake dient te zijn. Meer nog, dat een dergelijk nadelige contractvoorwaarde gesteld en aangetoond dient te zijn alvorens het Openbaar Ministerie de publieke functionaris überhaupt mag vervolgen dan wel in verzekering mag stellen. Dit ter bescherming van de publieke functionaris. De ACW is op deze punten helder.
Dit juridisch causaal verband is ook duidelijk gemaakt in de OAS wetgeving, zijnde Artikel 19 en 20. Dat artikel 426 en 427 Sr gebaseerd zijn op deze internationale beginselen, dient de verdediging duidelijk aantoonbaar weer te geven. Zowel in pleidooi alsmede dupliek pleidooi persisteren wij dat de Governor gerechtigd is de overeenkomsten te tekenen. Er is geen enkele procedurele beperking of voorschrift, wettelijk of niet, dat zijn bevoegdheden binnen en buiten rechte beperkt. Artikel 23 lid 1 van de Bankwet is helder. Daarnaast is in de vrije vertaling van het woord onverschuldigd, zijnde onrechtmatig, waarbij de publieke functionaris geen verklaring kan geven van een significante stijging van haar bezittingen of gelden ten opzichte van haar legitieme inkomsten.
Hetgeen onomstotelijk vaststaat is dat de gewezen Governor Van Trikt geen gift, belofte of enige vorm van onrechtmatige zelfverrijking is aangetroffen. Het politioneel onderzoek en de vervolging hebben dat ook bevestigd. Hetgeen de verdediging heeft aangetoond en ook door het Openbaar Ministerie is bevestigd, door het enige deskundige rapport Kroll, is dat er geen enkele sprake is van nadelige contractvoorwaarden of oneigenlijke absurd hoge fee-afspraken.
Nu de stelling van de tenlastelegging zelf door het Openbaar Ministerie ernstig is gereduceerd tot een beoordeling van prestaties (civielrechtelijk), persisteert de verdediging met hetgeen in haar pleidooi en dupliek pleidooi naar voren is gebracht. Professor mr. dr. Lodewijk Valk van de Hoge Raad Nederland geeft in een presentatie in het auditorium van Self Reliance op woensdag 18 oktober 2023 het volgende weer: “Een vonnis moet gebaseerd zijn op feitelijkheden, niet op meningen en assumpties!”
Het betoog van de vervolging ten aanzien van de waarheid treft geen doel en faalt, aangezien uit het onderzoek zelf is komen vast te staan dat geen enkel nadeel, geen gift, geen belofte en geen enkele nadelige contractvoorwaarde aanwezig is, waardoor de reeds op losse schroeven staande ACW bij het ontbreken van essentiële uitvoeringswetten wankelt. Het verweer van de verdediging in deze treft dan ook doel, en wij zullen het Hof verzoeken de stellingen van de vervolging te verwerpen als zijnde een onjuiste en onbewezen rechtsopvatting van de toepasselijkheid van artikel 13 lid 1, in samenhang met de Bankwet artikel 23 lid 1, Bankwet artikel 16 lid 1 A-G, Bankwet artikel 9 A-F, en Decreet van 6 augustus 1981, SB 1981 no. 121 (MVT Pagina 76).
Dat de vervolging niet is ingegaan op hoe zij tot de constatering komt dat de integriteit van de gewezen Governor in het geding is (bron: rapport Naarendorp), zonder daarbij een deskundige in te schakelen, laat wederom een duidelijk beeld zien van de kwaliteit van het onderzoek.
Het IMF Article IV Report 2021, gepubliceerd op 22 december 2021, Washington, DC, Pagina 20, geeft aan: “De beheersingsomgeving is niet getest omdat de CBvS tot mei 2021 geen interne auditfunctie had. Om de toereikendheid van de controles in de bedrijfsvoering te waarborgen en interne auditcapaciteit op te bouwen, heeft de CBvS een Chief Audit Executive aangesteld en een consultant gecontracteerd om de interne auditfunctie mede te leiden.”
Geachte president en leden van het hof, deze informatie in het IMF Article IV Report 2021 maakt toch duidelijk dat ook het IMF evenals de CBvS benadrukken dat de noodzaak aanwezig is voor het opzetten en reorganiseren van de bank en de interne auditfunctie. Daarnaast wordt ook bevestigd dat consultants worden gecontracteerd en mensen worden aangesteld zonder enige vorm van openbare aanbesteding. Waar hebben we het dan over, of zullen we nu ook de huidige beleidsmakers strafbaar stellen op basis van meningen?
Met het rapport Kroll is komen vast te staan dat de Bank geen oneigenlijke of onredelijk grote bedragen is overeengekomen, omdat de bedragen binnen een reeks van redelijke vergoedingen liggen. Tevens is aangetoond dat het hanteren van non-refundable fees niet ongebruikelijk is in de bancaire wereld, en dat voorafbetalingen van 50% of meer ook niet ongebruikelijk zijn. Volledigheidshalve wordt verwezen naar de inhoud van het rapport Kroll.
Dat aldus het gestelde in de dagvaarding onder I geen deugdelijke grondslag heeft, omdat het rapport Kroll deze delen uit de tenlastelegging onbewezen heeft doen achten.
De visie van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de rapporten, zoals door hen aangehaald, betreffen de inhoudelijke kant van de opgedragen en overeengekomen werkzaamheden. Doch, de inhoudelijke kant, c.q. de prestaties die geleverd zijn door Clairfield, liggen op het civiele vlak en zijn niet ter beoordeling van het Openbaar Ministerie.
In de strafzaak is de tenlastelegging de leidraad, en juist het ten laste gelegde, evenals de redactie van hetgeen onder I, II en III is genoemd, is met het rapport Kroll komen weg te vallen.
Dit is relevant, gezien het feit dat het Openbaar Ministerie in de dagvaarding onder punt I redigeert dat door overleg gevoerd te hebben en/of goedkeuring te hebben gegeven aan voorbereidingen tot het aangaan van overeenkomsten, waarna Van Trikt die overeenkomsten zou hebben gesloten, als strafbare relevante gedragingen moeten worden gekwalificeerd. De verdediging heeft betoogd en gemotiveerd bewezen dat zulks niet het geval is.
President en leden van het Hof, het zal uw Hof ook zijn opgevallen dat bij de beantwoording van de vervolging de strafrechtelijk relevante rechtsvragen niet alleen de onlogica van het verzoek blootleggen, maar tevens dat er geen termen door de vervolging zijn geleverd om te rechtvaardigen dat hier sprake zou zijn van strafbare handelingen. Dit is de reden dat de verdediging persisteert en daarbij herhaalt dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren en Van Trikt integraal vrij te spreken.
Artikel 16 lid 3 Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 luidt: Het is de Bank verboden middelen of faciliteiten beschikbaar te stellen of aan te wenden voor quasi-fiscale activiteiten, of op enigerlei wijze betrokken te zijn bij quasi-fiscale activiteiten.
Toepassingsbereik van Artikel 13 lid 1 Anti Corruptiewet
Artikel 13 lid 1 van de Anti Corruptiewet vertoont grote gelijkenissen met wat wij in het Nederlands Strafrecht kennen als Artikel 184 lid 1 Sr.
Artikel 184 lid 1 luidt:
- Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Beide artikelen hanteren het bestaan van een “wettelijk voorschrift” als vereiste voor strafbaarheid. Ten aanzien van artikel 184 lid 1 Sr is het bestendige rechtspraak dat er ook bepaalde eisen worden gesteld alvorens kan worden gesproken over een wettelijk voorschrift. Eén van die eisen is dat het wettelijk voorschrift ook verbindend is (ECLI:NL:HR:2021:935, r.o. 2.4). Dat is het geval indien sprake is van een algemeen bindende regeling die naar buiten werkt en voor herhaalde toepassing vatbaar is, en is vastgesteld door een daartoe bevoegd bestuursorgaan die zijn wetgevende bevoegdheid ontleent uit een wet.
Het heikele punt zit hem in de algemeen verbindendheid. Een wetsbepaling is pas algemeen verbindend indien deze geldt voor een open klasse van gevallen. Dat is niet het geval bij artikel 16 lid 3 Bankwet. Dat artikel ziet namelijk specifiek op een bank, en niet op iedere normale burger. Concluderend voldoet Artikel 16 lid 3 Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 dus niet aan de eisen om te kunnen spreken van strafbaarheid.
Voorts moet worden nagaan of er ooit met betrekking tot het aangaan van overeenkomsten in de loop der jaren door de C.B.v.S., ook onder andere Governor’s, een openbare aanbesteding is gehouden, dan wel of het gebruikelijk is binnen de C.B.v.S. dat bij het aangaan van overeenkomsten er eerst een openbare aanbesteding wordt uitgeschreven. Deze vraag is bij repliek niet beantwoord door het OM; er is geen weerwoord over gegeven. De verdediging heeft in haar eerste beurt het antwoord op deze vragen gegeven en toegelicht dat er nimmer een openbare aanbesteding is geweest binnen de Bank met betrekking tot dergelijke werkzaamheden.
Deze door de verdediging gekenschetste vaststellingen moeten bijdragen aan de vraag of er wel wettelijk vastgelegde procedures, voorschriften of wettelijk geldende voorwaarden zijn binnen de C.B.v.S. die in acht genomen moeten worden bij het aangaan van overeenkomsten. Schrijvers zoals Mr. J. De Hullu stellen dan ook in navolging van het voorgaande dat het “als zeer gevaarlijk” moet worden beschouwd om over strafrechtelijke relevante gedragingen en het daderschap in het algemeen te spreken. Mr. J. De Hullu stelt daarbij het volgende: “het gaat bij strafbare feiten eigenlijk steeds om een bijzondere gedraging in een bijzonder delict en het is maar de vraag in hoeverre al die bijzondere gedragingen gemeenschappelijke kenmerken bezitten.”
Mr. J. De Hullu stelt verder in zijn verhandelingen dat “de delictsgedraging sterk wordt ingekleurd door de overige bestanddelen van het delict en ook dat benadrukt het delictgebonden karakter van de strafrechtelijke gedraging. Bovendien is het vaak moeilijk om over de gedraging te spreken, omdat de strafrechtelijke relevante gedraging haar betekenis ontleent aan de context waarin zij wordt verricht.”
Dat dit uitgangspunt van Mr. J. De Hullu van eminent belang is, blijkt uit artikel 13 van de Anti Corruptiewet. Artikel 13 lid 1 a van de Anti Corruptiewet stelt namelijk strafbaar het handelen in strijd met de ter zake geldende wettelijke voorschriften, voorwaarden of procedures (vide pagina 18 van deze wet; pagina 44 en 45 van de wet bevat de memorie van toelichting op dit artikel en de M.v.T. geeft een uitleg, althans geeft weer wat verstaan moet worden onder de door de wetgever gehanteerde terminologie).
Het uitgangspunt van Mr. J. De Hullu hanterend naar de Memorie Van Toelichting op de bepalingen van Anti Corruptie wet:
De M.v.T. geeft aan, dat artikel 13 lid 1 a betreft handelingen door een publieke functionaris verricht of besluiten door een publieke functionaris genomen die in strijd zijn met de voor die besluitvorming vastgestelde voorschriften, voorwaarden of procedures. Dat de Anti Corruptie Wet niet definieert wat onder de term “wettelijke voorschrift” verstaan moet worden, wordt erkend door het OM in haar 2e beurt. Vide pag. 9 regel 13 van het repliek. Voorts stelt het Openbaar Ministerie dat de verdachten hebben gehandeld in strijd met de bankwet en maakt het OM een vergelijking met het begrip “wettelijk voorschrift” zoals dat in het strafrecht geldt (punt 2 repliek). Deze gedachtegang van het OM is onjuist. Immers, art 65 Sr doelt op het wettelijk voorschrift als rechtvaardigingsgrond en valt onder het strafrecht.
De term “wettelijk voorschrift” in de Anti Corruptiewet valt onder het Publieksrecht en heeft aldus een geheel andere betekenis dan de betekenis van het strafrecht ex art 65 Sr. De term “wettelijk voorschrift” in het strafrecht ziet voornamelijk op de situatie in het strafrecht waarbij een ambtenaar als dader beroep doet op een wettelijk voorschrift als rechtvaardigingsgrond. Als een beroep hierop succesvol is, ontvalt de wederrechtelijkheid van de feitelijke handeling. De handeling is dan niet langer strafbaar. Waar doelt de wetgever op met dit begrip in de Anti Corruptiewet? Daarvoor moet art 13 en de M.v.T. op gelezen worden en de verdediging zal niet in herhaling treden omdat bij pleidooi zulks uitputtend is gemotiveerd. Het gaat in casu om een bepaalde procedure die als wettelijk voorschrift is genoemd in een wetgeving, en die de desbetreffende ambtenaar dan niet gevolgd zou hebben.
De kernvraag m.b.t. hetgeen ten laste is gelegd onder I is namelijk: Is er gehandeld door van Trikt in strijd met een wettelijk voorschrift, procedure en voorwaarden bij het aangaan van de overeenkomsten? De verdediging heeft reeds betoogd, dat zulks niet het geval is, omdat immers het Reglement als bedoeld in art 23 van de Bankwet niet operationeel is en niet aanwezig is. De getuigen hebben dat bevestigd. Verwezen wordt naar het pleidooi van de verdediging.
Edelachtbaren, de verdediging heeft uitgebreid de taken van de Bank artikel 9 behandeld. Net zoals het openbaar ministerie ons doet willen geloven dat een wettelijk voorschrift zijnde artikel 16 lid 3 dan wel artikel 18 lid 1 en 4 zijn overtreden en ongeacht deze geen strafbepaling hebben, zij deze wettelijke voorschriften willen inzetten om strafbare sancties aan de Governor op te leggen. De verdediging wil benadrukken dat deze gedachte gebaseerd is op een geheel onjuiste rechtsopvatting en kennelijk moedwillige verkeerde interpretatie. Als deze gedachtegoed wordt gevolgd, dan wordt uw Hof graag het volgende aangegeven: Artikel 9 A van de Bankwet geeft duidelijk aan dat de bank verantwoordelijk is voor het bevorderen van de stabiliteit in de waarde van de geldeenheid van Suriname zijnde de jaarinflatie. Deze doelstelling is in 2018 en 2019 gerealiseerd met jaarinflatie van 6,4% en 4.2%. FINANCIELE STABILITEIT IS DUS GEREALISEERD. De huidige monetaire autoriteiten tonen inflaties van 2020: 60%, 2021: 59%, 2022: 55%, 2023: 39% en een te verwachten jaarinflatie van 30%. Hierbij kunnen we met ons allen vaststellen dat een wettelijk voorschrift zonder strafbepaling is overtreden. De huidige minister geeft toe dat dure lesgelden zijn betaald door de geldschepping van het OMO debacle. Het verlies van de Bank van nu bijkans 7 Miljard SRD komt voor rekening van de STAAT en het volk. De gedachtegang van het openbaar ministerie volgend, dienen we terstond de monetaire autoriteiten te vervolgen voor het benadelen van de Bank bij het overtreden van een wettelijk voorschrift.
Dat er altijd een overweging gemaakt gaat worden door de monetaire autoriteiten is evident. Het sturen van een land en een economie waar alle sectoren en de bevolking van afhankelijk zijn zal altijd een uitdaging zijn. Zo beschrijft dr. Klaas Knot het ook in zijn speech door mijn collega aangehaald: “De ANKER VAN DUURZAME SOCIAAL ECONOMISCHE ONTWIKKELING VOOR EEN LAND IS FINANCIELE STABILITEIT.” Maar onze juridische collega mr. M. Vos in haar advies aan de Governor op basis van een position paper van de professionals van de Bank bij het aanschaffen van onroerende zaken, dan wel goederen zoals ook in artikel 16 lid 1 E (zijnde de bevoegdheden van de BANK voor zover de uitoefening van haar in artikel 9 omschreven taak) dat STABILITEIT de overwegende factor speelt voor het dienen van het algemeen belang. De tweeledige opvatting van een extern juridisch advies wat na overweging getuige ook de position paper van de CBVS zelf is opgevolgd.
IS DIT DAN STRAFBAAR GEDRAG? Of begrijpt de vervolging niet wat de consequenties zijn als het volk drie maanden geen salarissen, geen AOV, geen pensioenen, geen uitkeringen, geen subsidies mogen ontvangen. Wat zouden de ambtenaren van het openbaar ministerie dan gedaan hebben? President en leden van het Hof in de Repliek onder 7 beargumenteerd de vervolging dat GEEN REGLEMENT als genoemd in art 23 Bankwet en de IFAC code of Ethics (de ere code van de accountants) geen houvast biedt en verwijst naar het handboek van deugdelijk bestuur van de CBVS 24 juli 2019.
Art 23 lid 2 Bankwet geeft aan, dat de orde en de wijze van uitoefening van de werkzaamheden van de Governor (Van Trikt) worden neergelegd in een reglement, vast te stellen door de gemeenschappelijke vergadering van de president en van de RVC. Resumerend: de Bank wordt vertegenwoordigd door Van Trikt en die is belast met de taak ter ontwikkeling van een sociaaleconomische ontwikkeling van Suriname en moet hij, volgens de Bankwet, zich daarbij laten leiden door een Reglement.
Noot: Het reglement zou dan het “wettelijk voorschrift” moeten zijn zoals genoemd wordt in de Anti Corruptiewet.
En dienen we, aldus, voor hetgeen ten laste is gelegd in punt II dagvaarding ons eerst afvragen of er een reglement is c.q. een wettelijk voorschrift en/of een (wettelijke) procedure bij de C.B.v.S., die Van Trikt in acht had moeten nemen bij het aangaan van de overeenkomsten. Bij het bespreken van de verklaringen van Van Trikt en het dien overeenkomstig zoeken naar de relevante bewijzen, zulks is het van eminent belang de vraag te stellen als bij de bedrijfsvoering van C.B.v.S. bij het aangaan van overeenkomsten door de C.B.v.S. er een reglement is, als bedoeld in art 23 lid 2 van de Bankwet, welk reglement dan de toetsingsgrondslag vormt bij het beoordelen als de geldende voorwaarden en of wettelijke voorschriften in acht zijn genomen of als de bij reglement voorgeschreven procedures in acht genomen zijn door de Governor bij het aangaan van overeenkomsten.
Dat er bij de C.B.v.S. geen reglement is, althans geen wettelijke procedure, dan wel geen wettelijke voorschriften van kracht zijn die in acht genomen moesten worden bij het aangaan van enige overeenkomst, blijkt uit de verschillende getuigenverklaringen van personen die betrokken zijn bij de bank en wel in leidinggevende functies.
De verdediging bespreekt in dit kader eerst de verklaring van Van Trikt:
In zijn politieverklaring dd. 6 februari 2020 verklaard Van Trikt dat er binnen de Bank geen procedures zijn die in acht genomen dienen te worden bij het aangaan van overeenkomsten. Aldus blijkt dat er geen reglement is, evenals er geen vastgelegde en of vastgestelde procedures en geen geldende voorwaarden. Het beleid is als het ware des Governor.
Daarbij dient de verdediging duidelijk te benadrukken dat door de Centrale BANK van Suriname in 2019 een strategisch beleidsplan is opgemaakt en deze is goedgekeurd door de RVC. De uitvoering van het beleid zijn de projecten zoals ook opgenomen in de strategische prioriteiten en internationale presentaties en internationale speeches aan de ORGANISATION OF ISLAMIC COUNTRIES (OIC) EN IMF. Het is dus geen enkel geheim dat uitvoering wordt gegeven aan deze projecten die nota bene worden bevestigd in het schrijven van de minister van financiën, cc de vice president alsmede de president van de republiek Suriname.
Ook hier in het repliek pagina 19/41 verklaard van Trikt dat bij overeenkomsten met Orion er voor voldoende waarborgen zijn gezorgd. Het is op basis van deze verklaring dat ook het deugdelijk handboek op pagina 32 onder het kopje tegenstrijdige belangen duidelijk vermeld dat wanneer de Bank voornemens is een transactie aan te gaan met een rechtspersoon, een directielid niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij het directielid een tegenstrijdig belang heeft. Dit op zich zelf toont aan dat het hebben van een tegenstrijdig belang niet verboden is. Dit toont ook aan dat de ACW spreekt over niet strafbare belangenverstrengeling en verwijst naar de integriteitscode artikel 4 lid E van de ACW.
De verdediging heeft reeds bij herhaling aangegeven dat deze ontbreekt in de ACW. U zult ook vaststellen dat onomstotelijk is bewezen dat van Trikt het belang heeft geïdentificeerd en daar tijdens de procedure gezorgd heeft dat er mitigerende maatregelen zijn genomen. Immers er is aangetoond dat de IFAC code of Ethics voor de Accountants prevaleert. De directieleden die hebben getekend, de emailcorrespondentie van de directieleden met Orion zonder enige cc of betrokkenheid van de Governor, de getuigenverklaring van De heer Orie die contracten van Orion aan de legal department heeft aangeboden.
Saillant detail in deze is dat de juridische afdeling geen enkel gewag heeft gemaakt van de 50% voorwaarde die stond in deze overeenkomsten, immers het is ook door het rapport Kroll en getuigen bevestigd dat tegenprestaties werden geleverd. Transparantie en openheid is door de Governor getoond hetgeen enorm contrair loopt op mogelijke verdachtmakingen van de ACW.
Inzake materialiteit en materiële betekenis kan ik kort zijn. Bij een balanstotaal van miljarden van de CBVS, om precies te zijn SRD 15.335.707.346 (vijftien miljard, driehonderd vijf en dertig miljoen, zevenhonderd en zeven duizend en driehonderd zes en veertig). Ik ben geen accountant of financieel deskundige, maar ik kan u verzekeren dat de opdrachten van Orion waar deze zaak omgaat verre van een materiële betekenis vormen in relatie tot het balanstotaal. Om u een idee te geven: 0.0006%. Ook dit zou met een klein onderzoekje van de vervolging, ons bespaard kunnen worden, daar dit niet meer is dan een relaas van een niet onderbouwde mening die nergens op slaat. Wederom zeer arbitrair en de malle molen.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige Kirpalani, Vijay, opgemaakt door AVP Best dd. 06 april 2020 en bij de RC in het kader van het GVO dd. 25 maart 2020. Naar de mening van de President-Commissaris zou een bedrag van Euro 5.000,00 redelijk zijn.
Edelachtbaren, het is merkwaardig dat dezelfde heer Kirpalani in de commissie zit die het bureau Lazard heeft aangetrokken voor onze schuldherschikking, waar de Staat het bureau Lazard heeft gecontracteerd voor non-refundable retainer fees van USD 120.000,00 per maand ingaande oktober 2020 tot heden en dit de staat reeds meer dan 10 miljoen USD heeft gekost. Maar voor een groter internationaal financieel advies kantoor als Clairfield International voor het waarderen (valuation) van 34 complexe parastatelijke bedrijven een bedrag van EUR 5.000,00 redelijk zou vinden.
En zo zijn er nog vele getuigenissen die meningen ventileren over de hoogte van bedragen en roepen belangenverstrengeling zonder dat deze enige toetsing hebben doorstaan of de vraag is gesteld naar de waarborgen tijdens de procedure, zoals duidelijk in de ACW wordt aangegeven. Geen enkele confrontatie met de vergelijkende offertes die wel degelijk aanwezig zijn, waaronder SOVX (Amwed Jethu, BDO of Deloitte). Het deskundig rapport Kroll is zeer helder dat er geen nadelige prijsafspraken (marktconform) dan wel contractvoorwaarden zijn bedongen (internationaal gebruikelijk).
De bewering van het OM, aldus op pg 11, dat de verdediging selectief leest en vervolgens getuigen Orie, Soehawan en Panka citeert, zal het Hof wederom aantonen dat het verweer van de vervolging geen hout snijdt. De verdediging werpt wederom met de nodige nadruk het verweer op dat deze getuigen en de door hen afgelegde verklaringen geen enkele betrekking hebben op enige feitelijke wetenschap of eigen waarneming over de geldende voorwaarden.
Exemplarisch verwijst de vervolging naar de “normale aankoopprocedure”, maar kan al vier jaar lang de procedure niet overleggen. Simpel, omdat deze niet bestaat. De heer Soehawan heeft verklaard dat de RVC vanaf een bepaald bedrag een controle zou moeten doen, maar verklaarde ook dat de RVC niet in de operations zit. Zo een reglement bestaat immers niet, want ook de heer Kirpalani heeft verklaard dat zulks er niet is. Mevrouw Panka uit een mening en spreekt niet van eigen waarneming.
Wederom met de aantijgingen van hoge bedragen, wat met het rapport Kroll is ontkracht. Daar is dat door de verdediging duidelijk gesteld en betoogd met aanwijzingen en overleggingen van de getuigenverklaringen. Wederom wil de verdediging benadrukken dat ook tijdens het pleidooi wij het contract Lagarde en de factuur met alle handtekeningen van directie en staf hebben voorgelegd waarbij de aantijgingen dat deze van elkaar verschillen, zoals opgenomen in de dagvaarding, requisitoir en het vonnis in eerste aanleg, niet op waarheid berust.
Pagina 3/6 van de overeenkomst waar de vergoedingen en fases van betalingen vermeld staan, sluiten 1 op 1 aan met de factuur die betaalbaar is gesteld. Ook daar kunt u zien dat de onjuistheden en onvolledige moedwilligheid van de vervolging nimmer kan leiden tot overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen. Het is evident dat deze getuigen niet verder komen dan een mening te ventileren, welke geen toepassing heeft binnen het leveren van het strafrechtelijk bewijs, zoals onomstotelijk blijkt uit de bepalingen van artikel 328 Sv.
Het hiervoor aangehaalde is dan ook de reden waarom de verdediging uw Hof zal verzoeken de volgende bewijswaardering toe te kennen aan deze getuigenverklaringen, namelijk dat deze getuigenverklaringen ingevolge artikel 328 Sv. niet de kracht hebben om te kunnen dienen als bewijs, althans dat deze getuigenverklaringen geen feiten van eigen wetenschap weergeven, dan wel dat geen van deze getuigenverklaringen bewijs levert, zoals door de wetgever is bedoeld, zulks te meer daar dezen verklaringen slechts subjectieve weergaves zijn die gekleurd zijn door aannames en denkwijzen en geheel niet gestoeld zijn op feiten uit eigen wetenschap, dan wel waarneming.
De gemaakte verwijten, zoals het OM stelt in de ten laste leggingen onder I tot en met V, zijn totaal ongegrond en onbewezen. Een plan is niet gebleken, een afspraak gericht op het aangaan van de overeenkomsten is niet gebleken en een bewezen feit is. Feit is dat deze overeenkomsten getekend zijn door de gewezen Governor van Trikt, omdat het valt binnen zijn taak en bevoegdheid als Governor en hij de Bank in rechte vertegenwoordigt.
De vervolging heeft meerdere malen aangehaald dat het aankopen van panden afkomstig is uit de projecten Prodigy 1 en Prodigy 2. En brengt vervolgens ten laste de combinatie van artikel 16 en 18 van de Bankwet voor de aanschaf van de panden met artikel 13 lid 1.
Na ampel onderzoek heb ik reeds kunnen constateren dat de vervolging hier onjuistheden verkondigd. Ter illustratie hou ik voor pagina 2 van de overeenkomst Prodigy 1 en toon uw Hof aan de verdraaiing van feiten door de vervolging:
Clairfield will perform the following financial advisory, consulting and investment banking services as the Central Bank of Suriname may reasonably request:
- Assist the Central Bank of Suriname and the Government of Suriname in analysing the Shareholdings in the light of managing them actively, in view of the reduction of State debt and/or in proposing alternative management methods;
- Assist in setting a short and medium term valuation range on the basis of one or several valuation methods of each Shareholding;
- For each Shareholding perform the analysis of the sectors concerned;
- For each Shareholding perform the analysis of the strategy of the undertaking concerned, in particular within the larger framework of the State economic policy;
- Assist you in the analysis of the financial management of each Shareholding, in particular the dividend policy and financial structure;
- Assist you in the analysis of the societal value of each Shareholding and interest for all stakeholders, including the aspects linked to job creation and maintaining employment;
- Perform the analysis of any other criteria which would be appropriate for such analysis falling within the Company’s shareholder policy;
- Provide you with a final report (the “Report”) underlining our conclusions and recommendations in relation to the Shareholdings; and
- Make suggestions in terms of shareholder strategy concerning shareholdings held by the State and or the Country, other than the Shareholdings.
For the avoidance of doubt, except as set out herein, our duties and responsibilities shall not include (i) giving tax, legal, regulatory, accountancy or other specialist or technical advice or services; (ii) responsibility for any industry-related advice provided (unless otherwise agreed in writing).
Any valuation advice which we provide will be given on the understanding that, unless expressly agreed in writing, we do not accept responsibility for the accounting or other data and commercial assumptions on which such a valuation is based, the assessment and evaluation of which remain the responsibility of the entities involved.
You confirm that you have made and will continue to make your own independent investigation and assessment of the financial condition and affairs, assets and liabilities of the Shareholdings and the Underlying Companies and resources, and that you will rely on your own expertise and on de expertise van specialist legal, accounting and tax advisers in respect of any due diligence exercise and in assessing the conclusions.
Nergens maar ook nergens wordt er iets in deze overeenkomst vermeld over aanschaf van onroerende goederen. De verdediging benadrukt dat wanneer op basis van onjuiste aannames en gewoon geen goed leeswerk, dan wel de Engelse Taal niet machtig zijn vreselijke fouten opstapelen bij de onterechte aantijgingen jegens de gewezen Governor, de heer Van Trikt. U kunt u al indenken dat ik bij het nagaan van Prodigy 2 overeenkomst ook geen enkel verband heb geconstateerd. Het is schrikbarend hoe de vervolging zich steevast beroept op assumpties, meningen en ongeoorloofde theorieën die nergens enige houvast bieden in het strafrecht.
Feit is, dat de directeuren van de CBvS te weten Orie en Soekhnandan deze overeenkomsten wel hebben bekrachtigd door hun handtekening eronder te plaatsen, doch dat U hen niet ziet in de beklaagdenbank c.q. heeft het OM op geen enkele wijze te kennen gegeven deze personen te zullen dagvaarden.
Feit is, dat Van Trikt niet in privé en niet als Governor enig voordeel heeft gehad. Geen dienst of belofte als tegenprestatie heeft ontvangen, geen misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid c.q. ambt als president van de Centrale Bank.
De tenlasteleggingen op grond van de Anti Corruptiewet zijn dan ook totaal ongegrond en niet bewezen en persisteert de verdediging voor de gevraagde vrijspraak. De verdediging persisteert bij haar pleidooi en betogen als gesteld in haar 1e beurt m.b.t. punt I, II, III, IV en V m.b.t. de Anti Corruptiewet en vraagt nadrukkelijk tevens de aandacht voor al hetgeen bij haar 1e beurt is betoogd.
Derhalve wordt aan Uw Hof gevraagd primair het OM niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair Van Trikt vrij te spreken voor dit feit. Aldus is er geen sprake van enige verboden handeling, is er geen bewijs voor handelen in strijd met enig wettelijk voorschrift en is er ook geen bewezen voordeel c.q. nadeel.
Ten laste legging I m.b.t. ART 16 BANKWET: GEEN QUASI FISCAAL
Ook belang voor de bank m.b.t. de genoemde overeenkomsten. Aldus geen quasi fiscaal. De verdediging zal thans art 16 lid 3 van de Bankwet c.q. het quasi fiscale bespreken:
Het is de Bank verboden middelen of faciliteiten beschikbaar te stellen of aan te wenden voor quasi-fiscale activiteiten, of op enigerlei wijze betrokken te zijn bij quasi-fiscale activiteiten. In dit kader moet aldus vastgesteld worden, wat het belang was van deze overeenkomsten en of het in het in het belang was van de Centrale Bank van Suriname en kan die vraag bevestigend worden beantwoord nu alle overeenkomsten ten doel hebben, de institutionele versterking van de Bank; het verkleinen, dan wel terugbrengen van de langlopende schuld; het ontplooien van activiteiten om de deviezen reserve aan te vullen en de handelspositie van de Bank internationaal te verbeteren.
Mijn collega heeft reeds aangehaald hoe andere Centrale Banken zoals Noorwegen, België, Mexico, Chili dit reeds uitvoeren. Dat de vervolging wederom aanhaalt dat hier sprake is van enig nadeel of onrechtmatig voordeel, nadat wij de bevindingen van haar eigen internationaal deskundige, rapport Kroll, of artikel 23 lid 1 van de Bankwet, vergelijkende offertes bekend zijn kan de verdediging met de nodige stelligheid benadrukken dat in casu geen sprake is van een strafrechtelijke gedraging. De benadering van de vervolging kan worden gekwalificeerd als een simpele en te kort door de bocht genomen benadering.
De verdediging zal allereerst in dit kader de verklaring van Trikt dd. 6 februari 2020 bespreken. Dat is de eerste verklaring die afgelegd is door Van Trikt en is die verklaring in alle vrijheid door hem afgelegd. De verklaring zal besproken worden in het kader van de dagvaarding onder punt II.
De vraag of de overeenkomsten quasi fiscaal zijn, wordt door de RC niet gesteld aan van Trikt doch bij de politie heeft Trikt deze vraag reeds beantwoord en verklaard heeft dat de projecten niet quasi fiscaal waren, maar dat ze de Bank ook ten goede zouden komen. Van Trikt legt uit aan de verbalisant, op welke wijze de projecten ook de bank ten goede zouden komen. Verwezen wordt naar de verklaring van van Trikt.
Het bewijs, dat er geen quasi fiscale activiteiten zijn en dus ook geen overtreding van art 16 lid 3 van de bankwet, levert de verdediging ook met de verklaringen van de getuigen gehoord door de Rechter Commissaris in het kader van het GVO.
M.b.t. het wel of niet zijn van quasi-fiscaal verwijst de verdediging naar de verklaring van Orie in het GVO dd. 9 sept 2020, (pag. 2 van de verklaring): Orie verklaart: “Prodigy 3 heeft rechtstreeks te maken met de C.B.v.S. De overige projecten waren op de grens hellend naar de Overheid (conclusie van de verdediging…dus de projecten waren in het belang van de C.B.v.S.)”.
Trouwens, al de bankdirecteuren hebben de o.v.k. Prodigy getekend en zich aldus akkoord verklaard met de voorwaarden en de opgenomen bedragen. Als de juridische afdeling niet meeleest, is het een strafbaar feit en alle bankdirecteuren meelezen en mee tekenen is het ook een strafbaar feit. Allicht kan gedacht worden dat een Governor onder curatele is.
Soeknandan GVO verhoor dd. 17 sept 2020: Prodigy, Lagarde 1 en Prodigy 5 hebben rechtstreeks betrekking op de Overheid (let wel, Soeknandan verklaart niet of de overeenkomsten ook niet van belang zijn voor de C.B.v.S.).
Soeknandan heeft twee o.v.k. wel achteraf bekrachtigd en zich aldus akkoord verklaard met de voorwaarden en de bedragen.
Het OM erkent dat de overeenkomst m.b.t. de royalty’s gesloten zijn door de Staat en dat de Minister Financiën de Staat heeft vertegenwoordigd. Aldus is de Staat verbonden aan deze overeenkomst.
Het OM verwijt Van Trikt en daarmee medepleger de minister van Financiën dat hij onzorgvuldig is omgegaan met de financiële middelen van de Staat. De verdediging heeft zowel in haar beurt pleidooi als in dupliek pleidooi aantoonbaar gemaakt dat de gelden in op basis van koop en verkoop overeenkomst en formeel schrijven tussen de STAAT en de Centrale Bank zijn geschied.
Doch stelt de verdediging nogmaals, dat zulks ter beoordeling ligt aan het CLAD en de Algemene Rekenkamer en niet aan het Openbaar Ministerie. Zoals de verdediging reeds heeft benadrukt is de CLAD nimmer ingezet in dit onderzoek. Inmiddels heeft het DE ALGEMENE REKENKAMER in haar rapport over het boekjaar 2019 en 2020 de doelmatigheid en rechtmatigheid van uitgaven en inkomsten bevestigd. De Rekenkamer geeft in haar verslag aan dat er niets aan de hand is. Het OM is terecht terug verwezen naar haar eigen taken.
Een salliant detail Edelachtbaren is dat de CLAD in samenwerking met het openbaar Ministerie wel een onderzoek heeft uitgevoerd naar de transacties van ORION en Limebridge in juni 2019. De conclusie van de Procureur Generaal zoals reeds besproken is door mijn collega, is dat hier geen enkele strafbare handeling is geconstateerd. Dit toont weer aan de malle molen van het openbaar ministerie.
Daarnaast wordt verwezen naar de missives van de Raad van Ministers gedateerd 13 oktober 2019 en 15 november 2019, de resolutie van de president krachtens artikel 6 van de grondwet gedateerd 3 december 2019 en de overeenkomst tussen de Centrale Bank en de staat gedateerd 1 november 2019. Het is van belang te vermelden dat deze overeenkomst nog steeds als zekerheid is opgenomen in het jaarverslag 2019 tot op heden ter dekking van de schulden van de staat aan de Centrale Bank. Ook dit ontkracht de stelling van het openbaar ministerie dat hier sprake is van een blanco krediet.
Het betoog dat het OM noemt in punt 10 is totaal onbegrijpelijk. Blijkens de dagvaarding heeft het OM nimmer art 21 van de Bankwet ten laste gelegd. De vraag is dan ook, waarom het OM haar betoog op pag. 22 start met: “wij zijn van mening dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art 21 lid 2”. De verdediging heeft reeds aangetoond met weekstaten van de Bank zelf en pagina 76 van het jaarverslag dat aantoonbaar is dat artikel 21 voorschotten lid 1 en 2 nimmer is overschreden.
Wanneer we naar de productie van het repliek 1, 2, en 3 analyseren wordt er nimmer gesproken dat artikel 21 een hoger saldo vertoond dan SRD 648.800.000 dat door de heer Glenn Gersie is goedgekeurd op 31 januari 2019. Mijn collega heeft deze autorisatie brieven en het jaarverslag reeds aan u voorgelegd.
Edelachtbaren de opsomming van redenen toename van liquiditeiten massa zijn alle maatregelen van de bank, evenzo afkopen van valuta SWAPS met commerciële banken, het afkopen van secundaire beleggingen dan wel schatkistpromessen, zoals vastgesteld in artikel 16 lid 1 A tot en met K van de Bankwet. In mijn pleidooi pagina 54 heb ik u reeds de afroom ontwikkelingen van de liquiditeitenmassa aangetoond bron CBVS. Ook het IMF rapport is lovend over het beleid inzake liquiditeiten en benoemd dit specifiek in haar rapport. Het zal de vervolging niet zijn opgevallen daar zij alle internationale rapportages als neutralisatie technieken ziet.
Waarom heeft het OM dan art 21 bankwet niet ten laste gelegd? Immers is dit artikel in de gehele bankwet het enige artikel dat een strafbepaling heeft. Nu het OM dat niet ten laste heeft gelegd en het onderzoek zich niet heeft geconcentreerd op art 21 van de Bankwet door de politie, doch slechts genoemd is in het onderzoek, is het duidelijk, dat het OM een sluiproute heeft gebruikt om de artikelen 16 en 18 van de Bankwet te gebruiken in samenhang met de Anti Corruptiewet, terwijl deze artikelen geen strafbepalingen inhouden omdat er totaal geen aansluiting is voor enige strafbare handeling. Hetgeen het OM heeft betoogd bij repliek is totaal onbegrijpelijk en ongegrond. Immers alleen op basis van artikel 21 is enige persoonlijke aansprakelijkheid van de President en zijn opvolger geregeld (Bankwet Artikel 21 lid 5 en 6).
Ook hier kan de verdediging onomstotelijk vaststellen en benadrukken dat de persoonlijke aansprakelijkheid aan de Governor van EURO 625.000,00 geen enkel doel treft en geen enkele wettelijke grondslag biedt daar artikel 21 niet ten laste is gelegd en nimmer is overschreden getuige alle aantoonbare bewijsmaterialen als de weekstaten CBVS en het jaarverslag 2019 CBVS (pagina 66 & 79).
Voorts: Aan Van Trikt is ten laste gelegd “tezamen en in vereniging”. Met verwijzing naar Mr. J. de Hullu betoogt de verdediging, dat bij het ten laste leggen van dit bestanddeel, de nadruk moet liggen op een “nauwe en bewuste en volledige samenwerking”. Dat moet bewezen worden.
Het moet gaan om een samenwerking, die zo nauw en volledig is geweest dat je van medeplegen zou kunnen spreken. Dat zou moeten blijken uit feiten en omstandigheden en dat zou dus moeten blijken uit verklaringen van medeverdachten. Daarnaast moet sprake zijn van dubbel opzet. De vereiste “nauwe en bewuste en volledige” samenwerking moet blijken uit een uitvoeringshandeling, een gezamenlijk plan of uit beide of uit andere feiten. Is er een taakverdeling? Is er een voorbereiding waarbij de opzet gericht is op het plan?
M.a.w.: het gaat niet om een gewone samenwerking maar om een intense samenwerking stelt de Hullu. Er moet opzet zijn op de samenwerking en er moet opzet zijn op de gedraging. Het OM heeft dus onder I, II, III, IV en V van de dagvaarding ten laste gelegd dat er een samenwerking was tussen van Trikt, Buysse, Angnoe en Hoefdraad en is het OM van mening dat het opzet was gericht op het verkrijgen van onrechtmatig voordeel voor de Staat, Clairfield en Orion en opzettelijk toebrengen van nadeel aan de C.B.v.S.
De verdediging heeft dat weersproken en gaat thans dieper daarop in, met betrekking tot hetgeen het OM bij repliek heeft gesteld en zal de verdediging het begrip “nauwe en bewuste en volledige samenwerking” bespreken en aan de feiten onderwerpen.
Er zijn overlegmomenten geweest zegt het OM, een medewerker van MinFin is mee geweest naar België en stelt het OM dat zonder deze bijdrage van de minister en de Governor de overeenkomsten niet getekend zouden zijn. En destilleert het OM hieruit een plan en een nauwe en bewuste samenwerking. Vide repliek (pag. 23 tot en met 26).
De vraag is, of het voeren van gesprekken door een minister van Financiën met de Governor van de CBvS en derden een strafbaar feit is? Mag een Governor geen gesprekken voeren, in het kader van zijn bancaire taak? Want immers, als je als Governor je taak uitvoert behoort het voeren van gesprekken, het bespreken van ideeën en opties voor het beleid van de Centrale Bank onder andere tot de taak. Overigens schrijft de Bankwet het overleg tussen de Minister van Financiën en Governor ook voor. Zou dan elk overleg persé van strafrechtelijke aard zijn?
De verdediging voert Uw hof derhalve mee naar het staatsbesluit van 10 oktober 1991 houdende instelling en taakomschrijving van Departementen 1991″ SB1991 no 58 bekend als “Besluit Taakomschrijving Departementen 1991”. Artikel 1 lid 2 geeft aan dat de zorg voor elk ministerie wordt opgedragen aan een Minister. Artikel 3 lid c geeft aan dat de Ministers met in achtneming van de ter zake geldende wettelijke regelingen bevoegd zijn tot het zelfstandig beslissen in andere gelegenheden. Dat is dus de algemene taak die een minister heeft en vastgelegd is in het staatsbesluit in artikel 3 lid 2 van het staatsbesluit.
Artikel 12 geeft aan wat de bijzondere taken van het Ministerie van Financiën zijn. In lid a wordt genoemd “het financiële en monetaire beleid”. Lid e: de bevordering van financiering van ontwikkelingsplannen, projecten etc. Lid e aangaan van leningen. Lid f algemeen beheer van de staatsgelden en riktig besteding daarvan. Lid j de financiële belangen van de Staat bij financiële en andere instellingen. Dat zijn slechts enkele van de taken die genoemd worden in dit kader m.b.t. de taken van de minister Financiën. Volledigheidshalve wordt verwezen naar het Staatsbesluit.
De Bankwet noemt wel, dat de Minister een bepaalde taak heeft in de Bankwet en dat is als monetaire autoriteit besprekingen voeren met de Governor in het kader van het komen tot een eensgezinde gedragslijn, het bepalen van het financieel en sociaal economisch beleid en politiek van het land. De MinFin en de CBvS zijn de twee monetaire autoriteiten. Zij hebben elk hun eigen specifieke taak doch hebben ook een gezamenlijke taak, welke taak noopt tot het voeren van besprekingen, overleg, ideeën uitwerken en eventueel komen tot een gezamenlijke uitvoering.
En dat voeren van overleg en voorbereidingen in dat kader van de taakstellingen zijn geen strafbare feiten. En in casu gaat het juist nu erom dat het OM aan Van Trikt verwijten maakt in de tenlasteleggingen, die gericht zijn en betrekking hebben op de uitoefening van de taak van de Minister van Financiën, als bepaald en omschreven in de Comptabiliteitswet en het Staatsbesluit Departementale taken 1991. Art 9 en artikel 16 lid 1 van de Bankwet noemt de taak van de Bank (CBvS).
Feit is dat alle documenten, speeches, strategisch beleidsplan en schrijven van juridische zaken, monetaire zaken en de verklaringen allemaal aangeven dat de Bank gehandeld heeft in het kader van art 9 en artikel 9 lid f van de Bankwet: het bevorderen van een evenwichtige sociaaleconomische ontwikkeling van Suriname. Deze zijn ook allemaal toegankelijk en kan daaruit gedestilleerd worden dat er geen strafbare feiten werden beraamd.
De verdediging heeft in haar pleidooi en wel in onder andere pag. 28 tot en met 41 reeds het betoog genoemd m.b.t. de kwestie van de panden en zijn de desbetreffende getuigenverklaringen genoemd. Deze getuigen hebben een goed beeld gegeven van het verloop van het geval. De verdediging zal niet in herhaling treden en verwijst naar haar betoog bij pleidooi. Er zijn door de verdediging bij de kwestie panden tevens aangehaald verklaringen van getuigen, die betrokken waren.
In het kader van de kwestie panden heeft de verdediging haar opbouw van haar betoog gestart met een tweetal brieven, die afkomstig zijn van de minister van Financiën en die refereren naar een gesprek met de oud-president de hr. D. Bouterse. Deze brieven zijn kopie conform gezonden aan de Vice President en de President. Van Trikt heeft ook gecommuniceerd met Hoefdraad t.a.v. de panden via brieven en kopieën verzonden naar de President, de VP, en de minister van ROGB. Verwezen wordt naar het pleidooi en de aldaar genoemde brieven. Voorts zijn er gevoegd verklaringen van de personen van Johns, van Ormskerk en andere personen, die gehoord zijn in het GVO.
Het OM leest opzettelijk totaal over deze getuigenverklaringen heen. Echter blijkt duidelijk uit de verklaringen van Van Trikt en de brieven van zowel Hoefdraad als van Trikt dat het duidelijk is dat Hoefdraad toestemming had van de President om de transacties aan te gaan als minister. Er is gesproken over gedeeltelijke verrekening en financiering met de verkregen gelden.
Men was het er over eens, dat het in het belang van de sociaal economische stabiliteit en politiek van het land was dat deze handelingen gepleegd werden. Indachtig de taakomschrijving van de minister van financiën, zoals neergelegd in de Taakomschrijving departementen en de Comptabiliteitswet, heeft Hoefdraad de gesprekken gevoerd als minister van Financiën en zijn de voorbereidingen gedaan met de briefwisseling, na het gesprek met de President.
En daarom zijn deze twee brieven d.d. 26 Juni 2019 en 20 September 2019 van de Minister zo van belang omdat hiermede de start en aanzet is gegeven voor de afhandeling van de kwestie panden. Feit is, dat de Bankwet niet verbiedt het bezitten van goederen, indien dat voor de bedrijfsuitoefening noodzakelijk is. In het politioneel onderzoek en het GVO heeft van Trikt aangegeven waarvoor de Bank de goederen zou gebruiken en heeft van Trikt de noodzaak daarvan verklaard. Daarnaast heeft de verdediging toegevoegd het schrijven van mr. M. Vos dat zulks in algemeen belang aansluitend op de taakstelling van de Bank artikel 9 voor het waarborgen en garanderen van stabiliteit een noodzakelijke keuze is.
De verdediging benoemt deze artikelen, teneinde aan te geven, dat het beheer en verantwoording van een minister valt onder zijn wettelijke taak en daaronder valt voor de minister van financiën aldus ook het beheer van de Staatsgelden en de Staatschuld. Dat de gelden, genoemd in de tenlasteleggingen, gelden zijn, die in Staatskas gestort zijn, dat is een vaststaand feit. De gelden zijn Van Trikt niet in privé en niet als Governor ten goede gekomen. Het tegendeel is nimmer gebleken in het onderzoek.
In art 32 lid 2 wordt gedoeld op de minister van financiën. En art 32 geeft aan in lid 2 dat het beheer over o.a. de onroerende zaken valt onder het ministerie financiën. Verwezen wordt naar dit artikel. Er is geen andere regelgeving, waarbij het beheer wettelijk is opgedragen aan een ander ministerie.
Dat het land reeds anno 2019 in een sociaaleconomische moeilijke crisis verkeerde, dat er gelden nodig waren om betalingen te doen, is een feit van algemene bekendheid. Het uitgangspunt bij de kwestie panden was inderdaad dat er een gedeeltelijke schuldverrekening en financiering gedaan zou worden. Nadat de presidentiële opdracht is gegeven, heeft de CBvS de betaling gedaan, omdat de situatie van dien aard was, dat er dringend betalingen gedaan moesten worden in het kader van de coördinatie van de monetaire en financiële politiek van Suriname en is er gehandeld door de CBvS en de MINFIN op grond van art 24 van de bankwet.
Art 24 van de bankwet stelt immers, dat in de gevallen, waarin de minister (minister van Financiën volgens de bankwet), zulks ter coördinatie van de monetaire en financiële politiek van de Regering en de politiek van de Bank, het noodzakelijk acht, zal hij met de President (van de Bank) overleg plegen teneinde tot het voeren van een eensgezinde gedragslijn te geraken.
Deze opdracht van de President is uitgevoerd en is de betaling die gedaan is door de CBvS aldus een gegronde betaling. Er was op een bepaald moment een eensgezinde gedragslijn tussen de Minfin en de Governor van de Bank m.b.t. de bestedingen die gedaan dienden te worden. Immers, de 2e volzin van art 24 Bankwet geeft aan, dat slechts in geval van verschil van mening c.q. zienswijze, de RVC van de Bank gehoord wordt.
En als er daarna, na de vooruitbetaling van de bedragen, na 5 maanden een missive komt van de Raad van Ministers, maakt zulks de eerder verleende volmacht van de President niet ongeldig en van onwaarde. Immers, de presidentiële volmacht is van hogere waarde.
President en leden van het Hof, het is met deze wetten in de hand dat het onmogelijk is beleid en beleidskeuzes van de uitvoerende macht strafbaar te willen stellen. Wanneer de vervolging ook nog eens een publieke communiqué van de Centrale Bank zelf gedateerd 28 september 2022 verwerpt, maar hierbij over het hoofd ziet dat de Centrale Bank duidelijk communiceert naar het volk wat het proces is bij het uitvoeren van betaalopdrachten van de Overheid. Het ontbreekt het Openbaar ministerie wederom om na vier jaar tijd enige vorm van een wettelijke procedure in het geding te brengen, ondanks de vele verzoeken zijdens de verdediging. Zoals gesteld: We moeten in dit kader grondig kijken naar de taakomschrijving zoals die wettelijk is vastgelegd in de Comptabiliteitswet, de Bankwet en het Staatsbesluit Taakomschrijving Departementen. Zoals gesteld schrijft de taakomschrijving Departementen aan de minister van financiën voor, wat zijn taken zijn en een van de taken is om het algemeen financiële en monetaire beleid te bepalen (art 12 a en lid f).
Artikel 12 a en lid f van de comptabiliteitswet noemt dat de minister het algemeen beheer op de staatsgelden en het toezicht op de richtige besteding daarvan heeft. Het beheer op staatsgelden houdt dus in, dat de Minfin mag beslissen hoe en waarvoor de gelden besteed zullen worden. Het gaat om de richtige besteding van de gelden in s ’lands belang. Dat staat vast.
Art 22 van de comptabiliteitswet bepaalt dat de ministers verantwoordelijk zijn voor de doeltreffendheid en de doelmatigheid van hun beleid dat aan hun begroting ten grondslag ligt. Art 23 van deze wet bepaalt dat de ministers verantwoordelijk zijn voor de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bedrijfsvoering van hun ministeries. Art 24 bepaald dat het financieel beheer aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid voldoet en doelmatig moet worden ingericht.
Indien de minister in het kader van het uitoefenen van zijn taak van mening is, dat de besteding van de verstrekte gelden in het kader van doelmatigheid anders besteedt moeten worden en er niet verrekend moet worden met de Staatsschuld, dan ligt zulks ter beoordeling van de minister financiën.
Immers, art 21 lid 2 van de Comptabiliteitswet bepaalt dat de minister naast het beheer over de begroting ook verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting van de Staatschuld. En daar valt verrekenen van leningen en geconsolideerde leningen ook onder.
Uit de repliek van het OM blijkt dat het OM in feite met de ten laste leggingen onder I, IV en V aan de gewezen Governor als medepleger, aan de minister van financiën het verwijt maakt, dat hij als Governor op onzorgvuldige wijze heeft gehandeld, dat Minister van Financiën gelden getrokken heeft en de gelden niet verrekend heeft met de Staatsschuld en dat de Minister van Financiën de gelden die getrokken zijn niet besteed heeft voor het doel waarvoor het bedoeld zou zijn geweest namelijk de verrekening met de Staatschuld doch dat de Minister van Financiën met die gelden juist uitgaven heeft gedaan en de gelden in de samenleving heeft gebracht.
Op pagina 25 van het Requisitoir heeft de vervolging zelf bevestigd dat er een schuldafwikkeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020 van SRD 673.205.996,67 hetgeen de aantijging van het openbaar ministerie in de tenlastlegging reeds ontkracht. Het verweer van de vervolging is onbegrijpelijk en berust niet op feitelijkheden. Te meer dat de handelingen van een minister binnen zijn bevoegdheden, de Governor worden aangesproken is voor de verdediging onbegrijpelijk. Het is wederom dat de communiqué van de Centrale Bank, 28 september 2022, veel duidelijkheid geeft omtrent dit proces.
President en leden van het Hof, als wij de gedachte moeten volgen van de vervolging kan op basis van een wettelijk voorschrift zonder enige strafbepaling een bestemming bepaald worden als niet doelmatig, en niet noodzakelijk ter beoordeling van het openbaar ministerie er toe leiden dat u of enige publieke functionaris, zonder aanziens des persoon in bewaring wordt genomen tot het tegendeel bewezen is.
Koopovereenkomst
Het OM noemt in haar repliek dat er blanco kredieten zijn ontvangen, dat nimmer de intentie bij de minister van Financiën er was om te verrekenen en geeft daar aan dat de gewezen Governor medepleger is. Zoals gesteld, moeten wij ons in het bestuursrecht laten leiden door de wetten op dat gebied en dat is in casu de Comptabiliteitswet. Omdat deze wet bepaalt, hoe de controle op bestedingen van gelden moet geschieden. Een Wet Openbaarheid Bestuur hebben we niet. Dat is bij pleidooi reeds betoogd.
De vragen die we ons moeten stellen in deze zaak zijn: Mag het OM optreden als zij van mening is dat een minister de gelden die onder zijn beheer vallen niet op richtige wijze heeft besteed? Mag het OM optreden als het OM vindt dat de minister Financiën staatsgelden niet heeft verrekend met de Staatschuld, maar heeft besteed op andere wijze? Mag het OM strafrechtelijke sancties toepassen op de minister die gehandeld heeft in het kader van de taakuitoefening door de minister?
Welke instantie c.q. welk orgaan is wel belast met de controle op de besteding van staatsgelden en met het controleren en sanctioneren van de wettelijke taak van de minister in verband met besteding van staatsgelden?
Het antwoord daarop wordt in de Grondwet gegeven en in de comptabiliteitswet zelf. De Algemene Rekenkamer is een grondwettelijk orgaan en de CLAD is het controlerend orgaan, dat controle uitoefent en bepaalt of een minister de onder zijn beheer vallende gelden wel heeft besteed conform zijn taak en conform de Wet. Het OM komt pas in beeld, indien de CLAD enig onderzoek heeft gedaan en tot een strafrechtelijke bevinding komt.
Blijkens de Comptabiliteitswet 2019 en wel in art 36 lid 2 is bepaald, dat de CLAD onderzoekt of het financieel beheer, het materieel beheer en de ten behoeve van het beheer bijgehouden administraties voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en ordelijkheid en controleerbaarheid en doelmatigheid.
Dus met de controlerende taak en toetsing van doelmatigheid en rechtmatigheid worden de Algemene Rekenkamer en de CLAD belast. En de resultaten van de CLAD zijn van belang voor het OM. Het vreemde en onbegrijpelijke is dat het OM op geen van deze deskundigenverslagen heeft gewacht, maar slechts op basis van de aangifte van Hausil en de eigen mening van Kirpalani (voornamelijk gebaseerd op het ondeugdelijk en onrechtmatig tot stand gekomen onderzoek van Naarendorp) is overgegaan tot aanhouding van de gewezen Governor, de heer Van Trikt. De verdediging heeft reeds de jaarverslagen van de Algemene Rekenkamer aan u voorgehouden, en de conclusie uit de verslagen dat hier sprake is van doelmatige en rechtmatige inkomsten en uitgaven.
Strafbaarheid van handelen van een Minister en een Governor in het kader van het uitoefenen van zijn/hun taak kan dus niet op deze wijze middels opsporing en vervolging en vooral niet het doen vaststellen van strafbare feiten in de strafzaak door het OM zonder enig onafhankelijk accountantsonderzoek. Het is niet de taak van het OM, omdat middels een strafzaak vast te doen stellen. Het OM heeft een omgekeerde weg gevolgd.
Slechts als de CLAD een rapport zou hebben opgemaakt dat de gelden die besteed zijn niet doelmatig, rechtmatig en ordelijk zijn besteed, kan er vervolg plaatsvinden. Een minister en een Governor die gehandeld hebben in het financieel rechtsverkeer op grond van zijn/hun bestuurlijke taak en zoals vastgelegd in de Bankwet en de taakomschrijving Departementen en de Comptabiliteitswet kunnen niet vervolgd worden op deze wijze. Dat is in strijd met een goede procesorde, dat is in strijd met een eerlijk proces en internationale mensenrechten (BUPO VERDRAG).
In casu is er dus niet eens een rapport van het CLAD, maar het OM verwijt de verdachte Van Trikt dat hij als Governor gelden van de Staat onrechtmatig beschikbaar heeft gesteld danwel aan hun bestemming zou hebben onttrokken of dat hij gelden niet ten eigen bate verduisterd zou hebben. Dat zou allereerst de CLAD moeten vaststellen. Daar is de comptabiliteitswet voor.
Terwijl het geheel politioneel onderzoek niet uitwijst, dat enig geld of belang naar Van Trikt in persoon is besteed en het geheel politioneel onderzoek en GVO ook niet uitwijzen dat Van Trikt als Governor enig voordeel heeft gehad en ook niet als persoon enig voordeel heeft gehad, wordt Van Trikt vervolgd ter zake de ten laste gelegde feiten. Deze werkwijze van het OM is totaal onbegrijpelijk en verdient aldus ook op deze grondslagen een niet ontvankelijkheid.
President en leden van het Hof, het verweer van de vervolging bij haar repliek in 13 betreffende Money Laundering is gebaseerd op een geheel van onvolledige en onjuiste weergave van zaken. Bij witwassen dient er sprake te zijn van een witwashandeling ten aanzien van het voorwerp. De wetgever heeft deze handeling(en) onder meer omschreven als het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de vindplaats, de vervreemding of verplaatsing van een voorwerp (art. 420bis lid 1 onder a Sr.).
Het verhullen wie de rechthebbende op een voorwerp is, of het voorwerp voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf, heeft de wetgever als een witwashandeling omschreven in artikel 420bis lid 1 onder a Sr. De vervolging geeft aan dat de transacties van de centrale Bank via Limebridge VZW zijn verlopen en vervolgens naar Orion zijn teruggevloeid. De vervolging stelt vast dat de heer Van Trikt de enige aandeelhouder is van Orion Capital Investment N.V., om kracht aan hun verdraaiing te geven. De vervolging geeft aan dat de transactie van EURO 625.000,00 via omzeiling het land is binnengekomen. De vervolging geeft aan dat het doel is om die opbrengsten aan het zicht van Justitie en Politie te onttrekken, zodat confiscatie wordt voorkomen. De vervolging stelt vast dat onderhevige strafzaak de route die de financiële middelen hebben afgelegd t.w. CBvS naar Clairfield naar Limebridge VZW en tenslotte naar Orion middels vals opgemaakte document, waarbij gelden meteen zijn opgenomen en vervolgens verder zijn aangewend. De vervolging geeft aan dat voor de echtgenote van Van Trikt bij Kersten en Co een persoonlijke lening is afgelost.
De verdediging wenst met de nodige klem te benadrukken dat deze aantijgingen onjuist en ondeugdelijk zijn en zeker niet berusten op waarheid. Immers, de documentatie van de transacties zijn aanwezig. Ten eerste op basis van een rechtmatig tot stand gekomen overeenkomst inzake zakelijke dienstverlening zijn partijen markconforme en internationaal zeer gebruikelijke fees bedongen. Hierbij zijn conform de overeenkomsten gefactureerd en wordt tegenprestaties geleverd. Deze transactie van EURO 625.000,00 is van ING CLAIRFIELD INTERNATIONAL rechtstreeks op de Hakrinbank gestort.
De eerste misleiding van het openbaar ministerie aangezien hier geen enkele tussenkomst van VZW België in zit.
De tweede misleiding is dat Van Trikt absoluut niet de enige aandeelhouder is van ORION. Dit weet de vervolging daar zij op pagina 19 van het repliek de aandeelhouders met hun aandeel beschrijft.
De derde misleiding is dat de vervolging ook het dossier heeft waar duidelijke werkafspraken zijn gemaakt bij het uitvoeren van het veelomvattend project en de complexiteit van waarderen van 34 staatsbedrijven. Dit is bevestigd in het Kroll rapport.
De vierde misleiding is dat de vervolging beweert dat het doel belastingontduiking is en om confiscatie te voorkomen.
Het accountantskantoor ORION had in 2019 een jaaromzet van USD 2.8 MILJOEN, volgens het jaarrapport ORION en OMZET OVERZICHT ORION. U beschikt tevens over alle facturen en overzichten van facturen van de accountantsorganisatie. Ook hieruit kan uw Hof vaststellen dat Orion vanuit Suriname factureert en de omzet in Suriname verantwoord. De confiscatie van wat? De rechtmatige inkomsten van het accountantskantoor?
Tijdens de eerste ronde van het pleidooi van de verdediging is aan u documentatie overhandigd van de lening bij het CKC pensioenfonds op naam van Limebridge Holding NV. Deze rechtspersoon betaalt de hypotheek en staat garant voor de betalingen en aflossingen vanaf de start in 2015 tot aan de finale betaling in 2019. De echtgenote van Van Trikt heeft nogmaals niets te maken met deze transacties. Daarnaast zijn de transacties in Suriname reeds door de CLAD en de PG onderzocht en hebben daar geen onregelmatigheden dan wel enige strafbare gedragingen geconstateerd. In welke hoedanigheid wil de vervolging nu zonder een accountantsonderzoek of CLAD-onderzoek een gerechtigde aandeelhouder vervolgen, op basis van rechtmatige overeenkomsten, waar geen enkel nadeel of nadelige contractvoorwaarden zijn bedongen, waarbij de uitrechte binnen en buiten vertegenwoordiging van de rechtspersoon ORION, zijnde de directeur de heer Angnoe, voldoet aan betaalverplichtingen van die rechtspersoon op basis van haar rechtmatige en verantwoorde inkomsten?
Geachte President en leden van het Hof,
De vervolging geeft tijdens het requisitoir op pagina 52 aan dat Van Trikt niets kan vermelden over de transacties. Om nu in haar repliek opeens te stellen dat het opmerkelijk is dat Van Trikt zoveel weet over de instroom van het geld. Deze tegenstrijdigheden in één beurt van de vervolging zijn zeer dubieus te noemen en neigen naar verdraaiing van feitelijkheden. Het is dan ook een compleet onjuiste conclusie van de vervolging dat Van Trikt een bijdrage heeft geleverd als aandeelhouder bij het tot stand komen van de transacties bij Limebridge VZW.
Edelachtbaren, de verdediging wil wederom benadrukken dat de BANKWET zulks niet verbiedt en verwijst naar artikel 22 lid 5. De dagvaarding benoemt die transacties ook en zijn gerelateerd aan de Hakrinbank aandelenemissieopdracht van Clairfield en de Afobakadam Nomura-opdracht. Zowel de getuigenis van de CEO van de Hakrinbank als de overeenkomst tussen Clairfield, Orion en de Hakrinbank bevestigen dat EURO 750.000,00 nog gefactureerd moet worden. Daarnaast beschikt het politioneel rapport van Hoefdraad ook over een schrijven dat bevestigt dat Clairfield en Nomura voor de Staat hun diensten verrichten en daar absoluut geen bemoeienis met de CBvS dient te zijn (PRODUCTIE 3). De Minister van Financiën benadrukt dat wij de CBvS moeten beschermen van quasi-fiscaal handelen. Ook dit toont aan dat de monetaire autoriteiten goed op de hoogte zijn van het quasi-fiscale artikel 16 lid 3. Het zijn deze onjuistheden, onvolkomenheden en verdraaiingen en verzinselen die geen deugdelijke grondslag bieden aan het verweer van de vervolging. Het zal ook op basis van deze theorie van het OM liggen dat de vervolging stelt een strafbaar feit op een legale manier.
Geachte President en leden van het Hof,
Het is evident dat de werkwijze van de vervolging niet ligt bij waarheidsvinding. Zo ook bij belangenverstrengeling, lijkt het alsof het OM niet doorleest na de komma. Dat het gaat om het in gedrang komen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid geeft zij niet aan. Want daar heeft zij niet op (laten) onderzoeken. Dat het OM selectief omgaat met stukken blijkt ook uit het citeren van het Kroll-rapport, het niet lezen of niet gebruiken van bijlagen die ontlastende feiten behelzen, het niet gebruiken van de tweede offerte van SOVX in haar redenering, het anders interpreteren van de contracten zoals fixed fees en betalingen die niet in lijn zouden zijn met contracten, maar ook de interpretatie van het feitenmateriaal omtrent de factuur van €625.000, waar de vervolging gevolg moet geven aan haar eigen deskundig rapport Kroll dat vaststelt dat de overeenkomsten geen nadelige contractvoorwaarden hebben en marktconforme dan wel internationaal gebruikelijke fees zijn bedongen.
Wat het OM wel heeft gedaan, is gezocht naar met name getuigenverklaringen die veel denken en aannemen en voornamelijk getuigen die niet uit eigen waarneming een mening deponeren, om haar verhaal ruggengraat te geven. Helaas voor het OM bestaat het dossier uit veel ontlastende schriftelijke bewijsmaterialen die het OM voor het gemak over het hoofd ziet.
Los van het feit dat de gemiddelde (zijnde een andere statistische weergave) nimmer voor de administratie van de Bank bestemd is of tot enig nadeel heeft geleid, is dit volgens artikel 278 Sr ook geen akte of formeel stuk dat zo is omschreven en bedoeld. Ook hier dient de verdediging op te merken dat er van alles is geprobeerd om op enigerlei wijze de gewezen Governor in het kwaad daglicht te plaatsen. Daarnaast zijn de verklaringen van de getuigen Soeknandan en Gaurishankar duidelijk. Deze getuigen verklaren dat er nimmer bij de CBvS gemanipuleerd kan worden met data, daar deze worden opgemaakt volgens internationale standaarden van het IMF.
Getuige Gaurishankar: “Het is onterecht dat de CBvS en/of de autoriteiten worden beschuldigd van datamanipulatie, omdat zowel de bank als het ministerie van Financiën templates gebruiken die door het IMF worden voorgeschreven. Datamanipulatie zou zeker ter sprake moeten komen in artikel IV missierapporten van het IMF. PERSOONLIJK DENK IK DAT DE CONCLUSIE VAN DATAMANIPULATIE EEN OPINIE IS VAN DE PERSOON DIE DE KWESTIE HEEFT AANGEKAART.”
“De afdeling Huisvesting Fonds” zoals gesteld door de vervolgingsambtenaar op pagina 31 van de repliek. Het ontgaat de vervolgingsambtenaar dat het Fonds een eigen rechtspersoon is met eigen statuten en een eigen bestuur die verder niets te doen heeft met de Centrale Bank als overheidsdienst. Maar zelfs als de redenering van de vervolgingsambtenaar wordt gevolgd, dan nog heeft zij het niet aan het rechte eind. Ten bewijze hiervan wordt verwezen naar het verhoor van Lin Tsung; de verdediging citeert uit het proces verbaal van Lin Tsung d.d. 19 februari 2020. Hij geeft nadrukkelijk aan dat het mevr. Geduld is geweest die de instructie geeft voor de overeenkomsten met betrekking tot het voertuig heeft opgemaakt en Lin Tsung heeft gevraagd om het te ondertekenen. Deze verdachte heeft met het opmaken van de overeenkomsten en de ondertekening daarvan en of het dateren daarvan niets te maken gehad. Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat de boeken zijn bestemd voor de openbare dienst, dan nog heeft de vervolgingsambtenaar het niet aan het rechte eind, immers Lin Tsung zegt ook dat Nijman instructies heeft ontvangen van mevr. Geduld. Ook toen de overeenkomst werd opgevraagd, zegt Lin Tsung dat hij eerst instructie moet krijgen van mevr. Geduld. Ook mevr. Geduld bevestigt de verklaring van Lin Tsung dat zij als voorzitter de instructies heeft gegeven. Daarnaast is de bedrijfswagen door de Bank zelf verkocht.
Edelachtbaren,
De verdediging persisteert in hetgeen in de eerste beurt aan u is voorgehouden. Het is opmerkelijk dat wij ons altijd hebben verzet tegen deze wilde occupatie. Want ook hier snijdt het verweer van de vervolging geen hout. Het adres Krakalaan # 11 is de echtelijke woning van Van Trikt. Daar is tijdens het eerste aanleg inhoudelijk op ingegaan. Nimmer heeft de vervolging het verweer gevoerd noch gemotiveerd.
Edelachtbaren, Voor de oplegging van de ontnemingsmaatregel ex. artikel 54e Sr moet allereerst worden gekeken naar de voorwaarden voor het kunnen opleggen van deze maatregel. De voorwaarden voor het opleggen van ontnemingsmaatregel zijn zoals eerder voornoemd:
- Er moet sprake zijn van een veroordeling van een strafbaar feit c.q. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen in een onderliggende strafzaak;
- Er moet sprake zijn van wederrechtelijk verkregen voordeel;
- Er moet een SFO worden ingesteld tegen de veroordeelde van het misdrijf. Uit dit onderzoek moet aannemelijk worden gemaakt, dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De eerste voorwaarde geeft aan dat er sprake moet zijn van een veroordeling. Uit casu blijkt dat er geen voorafgaande veroordeling heeft plaatsgevonden. Volgens de rechter is er in casu wel sprake van een veroordeelde gezien de ontnemingsvordering op één zelfde terechtzitting samen met de strafzaak heeft plaatsgehad. Artikel 54e Sr stelt, dat de ontnemingsvordering uitsluitend op vordering van het O.M. en na een afzonderlijke behandeling ter terechtzitting kan worden opgelegd. De literatuur indiceert dat deze afzonderlijke ontnemingsprocedure te beschouwen is als een voortzetting van de vervolging op een onderdeel. In eenvoudige zaken kan deze procedure ook aansluitend op de strafzitting worden behandeld, dus de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gelijktijdig met de dagvaarding in de strafzaak aanhangig gemaakt en aansluitend op de behandeling van de strafzaak behandeld.
Ook in dit geval volgen er twee (2) uitspraken; het strafvonnis en de ontnemingsuitspraak. Het gelijktijdig behandelen van ontnemingsvordering in een strafzaak op de terechtzitting neemt dus niet weg dat de verdachte eerst veroordeeld dient te zijn alvorens de ontnemingsmaatregel op te leggen. Ook geeft de literatuur duidelijk aan dat ook in het onderhavig geval er twee (2) uitspraken volgen.
Een ander voorwaarde waaraan er volgens artikel 54e Sr voldaan moet worden is de verplichting tot het instellen van een SFO. Uit het SFO moet aannemelijk worden gemaakt dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen. Het wederrechtelijk voordeel dient vastgesteld te worden ter betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, doch blijkt nergens uit het vonnis dat er een SFO is ingesteld. Uit de motivering van de rechter blijkt dat zij van oordeel is dat uit het opsporings- en het uitvoerig gerechtelijk vooronderzoek van de Rechter Commissaris duidelijk is aangetoond wat het wederrechtelijk verkregen voordeel is. O.g.v. de wet en de literatuur wordt geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden. Een GVO en een SFO verschillen van elkaar en kunnen niet gerekend worden tot hetzelfde onderzoek.
Algemeen wordt geconcludeerd dat de voorwaarden niet in acht zijn genomen voor de oplegging van de ontnemingsmaatregel ex. artikel 54e Sr.
Zonder een SFO contra Van Trikt is opeens een kantoorpand behorende bij de rechtspersoon ORION CAPITAL INVESTMENTS NV ingebroken en vervolgens bezet door de politie. Dit nog voordat het Hof een beschikking 5 juli 2022 volgens artikel 103 lid 1 en 3 Sv heeft afgevaardigd over het in gebruik nemen van het kantoorpand. Het Openbaar Ministerie heeft op 22 juni 2022 voordat een beslissing is genomen door het HOF op ABC nieuws media ontkend dat de politie zal plaatsnemen in het kantoorpand en aangegeven dat de KC slechts beheerder is van het litigieus pand. Dat de vervolging vervolgens een schrijven op 10 mei 2023 doet toekomen aan het Hof, waarbij haar overtuiging uiteengezet wordt dat vanuit het kadastrale en KKF onderzoek is gebleken dat ORION CAPITAL INVESTMENTS NV heeft verkregen vanaf 20 april 2017 aan de Brokopondo laan #5, dat overwegende de vervolging de poststukken en BR nummer bij CBB allemaal verwijzen naar het adres Brokopondolaan # 5, dat de dagvaarding d.d. 2 juli 2020 met het adres Krakalaan #11, het requisitoir en repliek in eerste aanleg, het vonnis eerste aanleg 31 januari 2022 met het adres Krakalaan # 11, het requisitoir van de vervolging Krakalaan # 11 het alom bekend is dat het GLIS en CBB vanaf 20 april 2017 gevestigd zijn op een ander adres dan de Krakalaan #11, getuigt van wilde occupatie en onrechtmatige bezetting van andermans c.q. ander rechtspersoon toebehoorde bezittingen. Het OM wil serieus genomen worden in zijn schrijven dat het bijkans 5 jaren heeft geduurd aleer het door had dat het pand waarvan zij steeds verbeurdverklaring vraagt, niet het pand van Orion is? Dat de rechtspersoon Orion geen verdachte in deze zaak is en derhalve geen bezitting van Orion verbeurd verklaard kan worden? Dat er geen enkel strafrechtelijk financieel onderzoek is uitgevoerd contra Van Trikt of Orion, maar het OM vraagt verbeurdverklaring. Denkende de wijsheid in pacht te hebben, heeft het OM nimmer acht geslagen op de verweren van de verdediging in 1e aanleg en heeft gemeend zeer onrechtmatig dit pand te occuperen en aldaar een politiedienst te onderbrengen. Thans, na 5 jaren, komt het OM tot haar positieven en vraagt om nu de verbeurdverklaring over het pand van Orion aan de Brokopondolaan no. 5 uit te spreken. Dergelijke grove misslagen kunnen nimmer op deze wijze gerectificeerd worden. Het OM had alle mogelijkheden en toegang tot openbare registers om haar werk goed en gedegen te doen. Ook Van Trikt heeft van meet af aan aangegeven dat het pand de rechtspersoon Orion toebehoort en dat deze rechtspersoon op geen enkel moment in het onderzoek is betrokken of gedagvaard, echter verwart het OM het adres van Orion met de privéwoning van Van Trikt. Derhalve ontbeert het OM enige grondslag om verbeurdverklaring te vorderen.
VONNIS BELGIE
EDELACHTBAREN, de zaak in België is nu in hoger beroep en heeft geen kracht van gewijsde. Echter wil de verdediging wel drie ondeugdelijkheden aan de orde stellen. In het requisitoir van de vervolgingsambtenaren op pagina 4 en 19 respectievelijk de punten 3 en 11 van opgenomen bewijsmiddelen de verklaring van de heer Soehawan, Ilford dat de factuur van CLAIRFIELD verschilt met de overeenkomst. De conclusie die hieruit volgt is dat de checks en balances bij de Centrale Bank niet functioneren. De verdediging wil graag middels het contract van LAGARDE zelf aantonen dat hetgeen hier verklaard wordt niet op waarheid berust. Op pagina 3/6 van het contract van CLAIRFIELD wordt duidelijk aangegeven dat de eerste factuur EURO 300.000,00 zal bedragen. Dit komt een op een overeen met de factuur die is betaald. Er is dus nimmer meer overgemaakt zoals de heer Soehawan verklaard. Ten tweede zijn de nietigheidsgronden gebaseerd op drie gronden: de ACW waar de Ondernemingskamer België zondermeer aanneemt dat de anti-corruptiecommissie vanaf 2017 zou zijn geïnstalleerd, de bevoegdheden van de Governor en de projecten die buiten de taken van de Bank zouden zijn en dat Hoefdraad geen hoger beroep mogelijkheid zou hebben.
Geachte President en leden van het Hof,
Er is gedurende het proces door Van Trikt duidelijk aangetoond dat de factuur overeenkomt met de overeenkomst. De stelling van de heer Soehawan is gewoon niet juist. De verdediging kan echt niet anders dan vaststellen dat de vervolging gewoon niet leest. Ten tweede is het volkomen onjuist dat de anti-corruptiecommissie reeds was geïnstalleerd gezien deze pas mei vorig jaar zijnde 2023 is geïnstalleerd. Ten derde de Governor heeft wel degelijk de bevoegdheid om partijen te binden artikel 23 lid 1 Bankwet. Ten vierde het Hof heeft Hoefdraad, minister van Financiën wel degelijk de mogelijkheid geboden om in hoger beroep zijn recht te zoeken. Edelachtbaren op basis van al deze ondeugdelijkheden en omissies heeft het Hof in België de beroepszaak in december 2023 aangekondigd.
Concluderend:
Onze Rechtspraak bestaat nu inmiddels 155 jaar. Het uitgangspunt van de Trias Politica zal behouden moeten blijven, anders mist de rechterlijke macht de mogelijkheden van de menselijke rede om tot objectief geldige normatieve uitspraken te komen en maakt zij onvoldoende onderscheid tussen recht en moraal. De rechterlijke macht is de banierdraagster van de democratische rechtsstaat. Om dit gedachtegoed te kunnen behouden, dienen wij allen die onderdeel maken van de rechterlijke macht om de rechtszekerheid van iedere burger te waarborgen. Ik constateer persoonlijk in deze case een enorme kloof/hiaat tussen hetgeen in de publieke speeches van het openbaar ministerie is verkondigd en hetgeen hier in deze spraakmakende zaak is gepresenteerd door de vervolging.
De verdediging heeft reeds betoogd, dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd en dat de heer Van Trikt geen samenwerking had met personen om strafbare feiten te plegen. De verdediging heeft in haar pleidooi en heden in dupliek wederom betoogd, dat het strafrecht en het OM niet de juiste weg hebben gevolgd en niet ontvankelijk verklaard moet worden. Ook heeft de verdediging betoogd en bewezen met verklaringen uit het politioneel onderzoek en het GVO dat geen der ten laste gelegde feiten een strafbaar feit opleveren en heeft de verdediging de vrijspraak bepleit.
De verdediging heeft in haar pleidooi en heden in de dupliek wederom betoogd, dat het strafrecht en het OM niet de juiste weg hebben gevolgd en daarvoor met een niet-ontvankelijkheid begroet moet worden. Ook heeft de verdediging betoogd met aantoonbare feitelijkheden, bron documenten, internationale en nationale rapportages, Hoge Raad besluiten, verklaringen uit het politioneel onderzoek en het GVO dat geen der ten laste gelegde feiten een strafbaar feit opleveren. Ten gevolge van al hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht kan ook niet anders geconcludeerd worden dat door de vervolging geen strafrechtelijke grondslag in de ten laste legging is opgenomen en nog minder het wettig en overtuigend bewijs is geleverd om tot een veroordeling te komen.
De verdediging persisteert dan ook bij al haar verweren en het verzoek, zoals bij antwoord pleidooi gedaan, het niet ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie, dan wel dat Van Trikt integraal wordt vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Nu de feiten niet bewezen worden geacht, kan de gevorderde verbeurdverklaring niet in stand blijven. Afwijzing van de gevorderde ontneming van EURO 625.000,00.
Paramaribo, 20 mei 2024
Mr. C. Algoe
Advocaat
Bron:
Link:
Interne Link:
Tags: