Paginas Uit Cbvs Jaarverslag 2019 22
Related Cases:
-
8 Oct 2024
RESULTATENREKENING OVER 2019
BATEN
Interestbaten 1
Interestlasten 2
Netto interestbaten
Gerealiseerde verkoopresultaten, waarderingsverschillen en afwaardering naar lagere marktwaarde 3
Koersmarge 4
Provisiebaten 5
Overige baten 6
Totaal netto baten
LASTEN
Personeelskosten 7
Andere beheerskosten 8
Afschrijving op materiéle vaste activa 9
Afschrijving geactiveerde drukkosten bankbiljetten 10
Overige lasten 11
Totaal der lasten
Winst
Jaar | SRD | Interestbaten | Interestlasten | Netto interestbaten | Koersmarge | Provisiebaten | Overige baten | Totaal netto baten | Personeelskosten | Andere beheerskosten | Afschrijving op materiéle vaste activa | Overige lasten | Totaal der lasten | Winst |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2019 | SRD | 345.639.574 | -24.925.277 | 320.714.297 | 34.355.359 | 55.025.502 | 13.511.355 | 445.405.170 | 248.505.759 | 137.558.926 | 10.463.963 | 1.342.598 | 407.685.537 | 37.719.633 |
2018 | SRD | 252.115.675 | -1.180.665 | 250.935.010 | -29.284.646 | 18.034.223 | 4.552.574 | 256.859.335 | 137.432.239 | 33.990.958 | 10.450.818 | 7.496.855 | 189.370.870 | 67.488.465 |
De toelichtingen opgenomen op de pagina’s 67 tot en met 115 vormen een integraal deel van de jaarrekening.
Paramaribo, 1 juni 2022
De Governor van de Centrale Bank van Suriname
M.L. Roemer
De Raad van Commissarissen van de Centrale Bank van Suriname
K. Raghoebarsing
Regeringscommissaris
D. Parohi
Commissaris
A. Jadoenathmisier
Commissaris
F. Misiekaba
Commissaris
R. Ravenberg
Commissaris
E. Feller
Commissaris
T. Koema-Plein
Commissaris
GRONDSLAGEN
Algemene informatie
De Centrale Bank van Suriname (hierna: de ‘Bank’) is een bij de wet opgerichte rechtspersoon, Sui Generis, waarvan status en functies worden bepaald volgens de Bankwet 1956 en de herzieningen daarop.
De Centrale Bank van Suriname, gevestigd aan de Waterkant 20 in Paramaribo, is opgericht op 1 april 1957 en heeft sindsdien een centrale rol vervuld bij de financiële en economische ontwikkeling van Suriname.
Als monetaire autoriteit heeft de Bank als hoofddoelstelling het behoud van de koopkracht van de Surinaamse dollar door middel van monetaire beleidsmaatregelen en de opbouw van reserves. De Bank is ook belast met het toezicht op het Bank-, Krediet- en Verzekeringswezen, het Geldwissel- en Overmakingenverkeer en de Pensioeninstellingen in Suriname.
Algemene grondslagen
Grondslagen voor het opstellen van de jaarrekening
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de grondslagen voor financiële verslaggeving zoals toegelicht in de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling in de jaarrekening en overeenkomstig de vereisten opgenomen in de Bankwet (laatstelijk gewijzigd 2005) en uitgaande van de continuïteitsveronderstelling.
De gehanteerde grondslagen van waardering en resultaatbepaling zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van het voorgaande verslagjaar.
Over winsten van de Bank wordt overeenkomstig artikel 35, lid 1 van de Bankwet geen inkomstenbelasting geheven noch over de verliezen, ingevolge waarvan niet met passieve noch met actieve latente belastingverplichtingen rekening wordt gehouden.
Continuïteit van de Bank
De Bank heeft over het boekjaar 2019 een winst van SRD 37.719.633 gerealiseerd (2018: SRD 67.488.465).
Het totaal van:
- het nettoverlies over gecontroleerde boekjaren 2015 tot en met 2017;
- de positieve resultaten over 2018 en 2019;
- de ongecontroleerde negatieve resultaten over de jaren 2020 tot en met 2021,
in totaal negatief SRD 4.886.624.187, geven aanleiding tot een wezenlijke onzekerheid omtrent de continuïteit van de Bank.
De maatregel van de Bank inzake rentecorrectie in april 2020, waarbij contractueel geformaliseerd is dat de rentevoet van 3,5%, zoals overeengekomen in de ‘Geconsolideerde Staatsschuld III’ (GSS-III) (2015), met terugwerkende kracht naar de ingangsdatum van GSS-III wordt bijgesteld naar een marktgebaseerde rente van 9%, heeft tot directe inkomstenverhogende effecten voor de Bank geleid. Het effect van de renteaanpassing voor 2019 bedroeg SRD 117.153.206. (2018: SRD 117.153.206; 2017: SRD 131.391.555; 2016: SRD 135.952.414 en 2015: SRD 39.313.958). Als gevolg hiervan zijn de resultaten over 2015 tot en met 2019 met SRD 540.964.339 positief beïnvloed.
In april 2020 zijn er onderhandelingen gevoerd tussen Governor M.L. Roemer en de gewezen Minister van Financiën, de heer G. Hoefdraad, in het kader van herstructurering van de schulden van de Staat over de periode 18 september 2015 tot en met 24 april 2020. Op 28 april 2020 is op grond van de ‘Wet Uitzonderingstoestand COVID-19’ van 9 april 2020/S.B. 83-2020 artikel 8 lid 8 de ‘Geconsolideerde Staatsschuld IV’ (GSS-IV) afgesloten voor een bedrag van SRD 8.524.391.330 (acht miljard vijfhonderdvierentwintig miljoen driehonderdeenennegentig duizend driehonderddertig Surinaamse dollar) met een looptijd van 30 jaar. Conform artikel 5 van deze leenovereenkomst tussen de Bank en de Staat geldt tevens een rentevoet van 9%, die op grond van de marktomstandigheden in de toekomst kan worden aangepast. Hiermee zijn de rente-inkomsten voor de toekomst structureel verhoogd, rekening houdende met afnemende renteopbrengst naar gelang van de ontvangen aflossingen.
Onderstaand volgt een nadere analyse van het positieve resultaat over boekjaar 2019, dat ten opzichte van 2018 SRD 29,8 miljoen lager is. In 2019 was er naast de ontwikkelingen in de reguliere opbrengsten en lasten sprake van nieuwe kostensoorten ten opzichte van 2018, zoals interestlasten VV-kasreserve en trading fee (zie toelichting 2.2 en 8.1.1 van de resultatenrekening).
De netto-opbrengsten zijn in 2019 toegenomen met SRD 188,5 miljoen door onder andere toename van:
- de interestbaten uit hoofde van de verstrekte werkvoorschotten aan de Staat in 2019 (ex. Art. 21 van de Bankwet) en de beleggingen in vreemde valuta obligaties en termijndeposito’s met respectievelijk SRD 62,7 miljoen en SRD 32,1 miljoen. (In 2018 en 2017 was er geen sprake van verstrekte werkvoorschotten aan de Staat);
- de post ‘Gerealiseerde verkoopresultaten, waarderingsverschillen en afwaardering naar lagere marktwaarde’ met SRD 63,6 miljoen, waarvan de transactieresultaten het grootste positieve effect hebben gesorteerd met een toename van ca. SRD 77,2 miljoen door van negatief SRD 32,7 miljoen in 2018 om te slaan in positief SRD 44,6 miljoen in 2019;
- de koersmarge-opbrengsten uit hoofde van deviezentransacties van de Bank met ca. SRD 37,0 miljoen.
Door de gestegen lasten in 2019, met ca. SRD 218,3 miljoen, is een groot deel van de gestegen opbrengsten tenietgedaan. De stijging van de lasten in 2019 ten opzichte van 2018 is voornamelijk toe te schrijven aan:
- de toename van de post ‘personeelskosten’ met SRD 111,1 miljoen, als gevolg van onder andere een hogere dotatie aan de voorziening ‘post-employment benefits’ van SRD 85,1 miljoen en de reguliere salarisverhoging met doorwerking op de toelagen en pensioenpremie in totaal SRD 23,2 miljoen;
- de post ‘andere beheerskosten’ die met SRD 103,6 miljoen toenam, voornamelijk toe te schrijven aan de kostencategorieën:
- ‘beheerskosten goud, deviezen en bankbiljetten’ en met name de sub-post ‘overige beheerskosten goud, deviezen en bankbiljetten’ die met SRD 59,1 miljoen toenam vanwege de betaalde trading fee SRD 58,3 miljoen;
- kosten ‘diensten van consultants/accountants en overige diensten van derden’ en met name de sub-posten ‘kosten voor niet CBvS-gerelateerde diensten’ en ‘kosten diensten van consultants’ die toenamen met respectievelijk SRD 19,5 miljoen en SRD 6,1 miljoen. Daarnaast namen ook de kosten voor juridische bijstand met SRD 6,3 miljoen toe;
- ‘reis- en verblijfskosten’ met SRD 7,3 miljoen steeg.
De gecontroleerde resultaten over de verslagjaren 2015 tot en met 2019 en de administratief verantwoorde resultaten 2020 en 2021 (ongecontroleerd) zijn als volgt:
Boekjaar SRD:
- 2015: nettoresultaat (verlies) -256.300.548
- 2016: nettoresultaat (verlies) -592.549.479
- 2017: nettoresultaat (verlies) -126.379.742
- 2018: nettoresultaat (winst) 67.488.465
- 2019: nettoresultaat (winst) 37.719.633
Totaal saldo nettoresultaat 2015-2019: -870.021.671
2020: ongecontroleerd resultaat (indicatief verlies) -1.926.105.075
2021: ongecontroleerd resultaat (indicatief verlies) -2.090.497.441
Gecumuleerd resultaat 2015-2019 (gecontroleerd) en 2020 en 2021 (ongecontroleerd): -4.886.624.187
De Bankwet schrijft in artikel 35 lid 2 voor dat de winst van de Bank de Staat toekomt en geeft geen uitsluitsel hoe om te gaan met verliezen die hoger zijn dan de omvang van het reservefonds per balansdatum.
De leiding van de Bank heeft ter bescherming van het eigen vermogen van de Bank voor 2015 alvast het verlies over 2015 in de ‘Geconsolideerde Staatsschuld IV’, lening tussen de Bank en de Staat, als onderdeel van de totale leensom opgenomen. In artikel 1 lid 3 van de geldlening van 28 april 2020 is tevens de bepaling opgenomen om de geprojecteerde (ongecontroleerde) verliezen en tekorten in het kapitaal van de Bank betreffende de boekjaren 2016 tot en met 2019 per jaarlaag aan de leensom toe te voegen, als de Staat niet inkomt met afdrachten. De Staat heeft de stortingen inzake de kapitaalaanpassingen 2015 en 2016 per 18 januari 2022 voldaan.
Conform de door de Raad van Commissarissen goedgekeurde bestemmingen van de resultaten over de verslagjaren 2016 tot en met 2019 zijn de resultaten over deze boekjaar als volgt bestemd:
- Het nettoresultaat (verlies) boekjaar 2016 na compensatie met de saldi van de posten ‘reservefonds’ en ‘bijzondere reserve’ en het nettoresultaat (verlies) over 2017 zijn als vordering op de Staat opgenomen (zie toelichting 4.1.3.8).
- De winst over 2018 en 2019 is in mindering gebracht op het saldo van de vorderingen op de Staat uit hoofde van de verliezen over 2016 en 2017 (zie toelichting 4.1.3.8).
Het resultaat van de Bank over 2020 en 2021 is vanwege de depreciatie van de SRD in 2020 en 2021 negatief beïnvloed. Dit is voornamelijk vanwege de negatieve positie van de Bank in US-dollar en Euro, veroorzaakt door onder meer het kasreservedebacle. De koersaanpassingen 2020 en 2021 hebben tot gevolg dat de vermogenspositie van de Bank zal moeten worden bijgesteld, met inbegrip van de kapitaalaanpassingen 2020 en 2021, voorlopig geschat op totaal SRD 50,9 miljoen. Hiertoe zijn er reeds herkapitalisatie-afspraken tussen de Bank, het Ministerie van Financién en Planning en het Internationale Monetair Fonds (IMF).
Als onderdeel van het IMF-programma is er namelijk voor de Bank naast het upgraden van het monetaire en wisselkoersbeleidsraamwerk bijzondere aandacht voor de versterking van de institutionele capaciteit, de verbetering van governance en herkapitalisatie van de Bank door de Staat.
De herkapitalisatie van de Bank genoemd in het IMF-programma (minimaal 5 (vijf) procent van het BBP) en de aanpassing van de Bankwet zijn van belang voor de structurele versterking van het eigen vermogen van de Bank. In januari 2022 is reeds een concept wijziging Bankwet aangeboden aan de Minister van Financién en Planning. De minimale vereiste voor het kapitaal zal zijn vastgesteld op niet minder dan 3 (drie) procent van de totale financiéle activa van de Bank, voor het kapitaal en de reserves samen zal dit worden gesteld op niet minder dan 6 (zes) procent van de totale financiéle activa van de Bank.
De Governor en directie van de Bank zijn van mening dat gezien de aard van de Bank en de hierboven genoemde uiteenzettingen de continuïteit van de Bank niet onmogelijk is. Er zijn voldoende waarborgen getroffen voor de duurzame voortzetting van de activiteiten van de Bank. De Bank wordt derhalve in continuïteit voortgezet om welke reden de jaarrekening over 2019 gebaseerd is op continuïteitsveronderstelling.
Verbonden partijen: Tot de verbonden partijen worden gerekend de Staat Suriname en de Stichting Pensioenfonds CBvS (SPF):
- De Staat Suriname: transacties in het kader van Werkvoorschotten ex. Art. 21 van de Bankwet en van de langlopende lening aan de Staat (Geconsolideerde Staatsschuld). De geldverstrekkingen aan de Staat dienen tegen de vigerende rente te worden belast. De transacties tussen Staat en Bank worden at arm’s length uitgevoerd.
- De SPF: depositorekening bij SPF ter financiering van Huisvestingsfonds personeel (zie toelichting 16.4).
Schattingsveronderstellingen
De opstelling van de jaarrekening vereist dat er schattingen en veronderstellingen worden gemaakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. Schattingen worden toegepast bij bepaling van de afschrijvingen van materiële vaste activa en geactiveerde drukkosten bankbiljetten, het vaststellen van de voorziening ‘pensioenverplichting aan de’.
Goud in het buitenland
Monetair goud
Onder deze post, zijnde de goudreserve, is opgenomen de voorraad monetair goud. Deze voorraad monetair goud wordt gewaardeerd op basis van de notering van de ‘London Gold Fix’ per jaareinde.
Financiële activa in Surinaamse dollars
Vorderingen op de Staat
Onder deze post zijn opgenomen de ‘Rekening-courant vorderingen op de Staat’ en de ‘Overige vorderingen op de Staat’ alsook de ‘Geconsolideerde Staatsschuld’. Deze vorderingen worden tegen de nominale waarde gewaardeerd en zijn rentedragend.
Rekening-courant en overige vorderingen op de Staat
Onder deze sub-post wordt tevens opgenomen de vordering ‘Voorschotten ex artikel 21 van de Bankwet’.
Voorschotten ex artikel 21 Bankwet
De Bank is vide artikel 21 van de Bankwet verplicht aan de Staat, telkens wanneer de Minister van Financiën dit tot tijdelijke versterking van de Staatskas nodig acht, voorschotten in rekening-courant te verstrekken op onderpand van schatkistpapier, waarvan de uitgifte of belening is toegestaan krachtens de Bankwet. Deze voorschotten zullen tegelijkertijd gezamenlijk niet meer dan 10% van de geraamde middelen van de gewone dienst der begroting over het lopende dienstjaar mogen bedragen. Overschrijding van dit maximum is verboden. Van een overschrijding zal sprake zijn wanneer het netto debetsaldo van de gezamenlijke rekeningen-courant van de Staat bij de Bank gedurende ten hoogste vijfenveertig dagen onafgebroken boven het in dit artikel bepaalde maximum is gebleven en de Minister van Financiën, na daarvan schriftelijk door de President van de Bank op de hoogte te zijn gesteld, geen uitsluitsel kan geven dat in de daaropvolgende vijfenveertig dagen de overschrijding zal zijn opgeheven. Deze voorschotten worden verstrekt tegen het daarvoor vigerende rentetarief van de Bank.
Vorderingen op de financiële instellingen
Onder deze post worden de ‘Rekening-courant en overige vorderingen op de financiële instellingen’ gepresenteerd en gewaardeerd tegen de nominale waarde.
Overige activa in Surinaamse dollars
Goud grenailles
De waardering van de voorraad grenailles is gebaseerd op de notering van de ‘London Gold Fix’ per jaareinde.
Industriegoud
De waardering is gebaseerd op de internationale norm ad 93% van het brutogewicht tegen de ‘London Gold Fix’ per jaareinde uitgaande van het verwachte refiningspercentage.
Voorraad herdenkingsmunten en gemunt goud
Deze voorraad betreft een handelsvoorraad en wordt gewaardeerd op basis van de notering van het edelmetaal, de London Gold en Silver Fix, per jaareinde. Wijzigingen in de waarde ten gevolge van de herwaardering van de goudwaarde en koerswijzigingen worden ten gunste of ten laste van het resultaat verwerkt onder de post ‘Gerealiseerde verkoopresultaten, waarderingsverschillen en afwaardering naar lagere marktwaarde’.
Investeringen van kapitaal, reservefonds en bijzondere reserves
Belegging in herdenkingsmunten
Deze betreft conform de Bankwet artikel 8 een wettelijk toegestane belegging van het kapitaal. De herdenkingsmunten worden gewaardeerd op basis van de notering van het edelmetaal, de London Gold en Silver Fix, per jaareinde. De waardeverandering als gevolg van de periodieke herwaardering van de belegde.
De aangegeven goudprijs is de London PM-gold fix op de vorige Bankdag.
Financiële activa in Surinaamse dollars
4. Vorderingen op de Staat en overige vorderingen
4.1. Vorderingen op de Staat
Deze post is als volgt opgebouwd:
2018 | SRD |
---|---|
Voorschotten aan de Staat ex art 21 | 648.800.000 |
Rekening-courant vorderingen | 1.855.499.925 |
Overige vorderingen op de Staat | 4.431.062.557 |
Totaal | 6.935.362.482 |
4.1.1. Voorschotten aan de Staat ex art 21
In januari 2019 heeft de toenmalige Minister van Financiën het Memorandum van Overeenstemming (hierna: “MvO”) dat was aangegaan in mei 2016 tussen de Bank en het Ministerie van Financiën en Planning beëindigd. In dit MvO, was – als een van de vereisten (“prior actions”) van het IMF voor het aangaan van een Stand-By Arrangement (SBA) tussen IMF en de Bank – bepaald dat er wordt afgezien van financiering op basis van artikel 21 van de Bankwet.
De in 2019 aanzittende Minister van Financiën en Planning was van mening dat vanwege de verbetering van de macro-economische situatie van het land de restrictie over de verstrekking van Werkvoorschotten ex art 21 zoals gesteld in het MvO niet meer noodzakelijk werd geacht. Met het opzeggen van de MvO is tegelijk een verzoek gedaan aan de Bank een voorschot te verstrekken aan de Staat uit hoofde van artikel 21 van de Bankwet.
De toenmalige Governor Gersie heeft het verzoek tot financiering met referte aan artikel 21 van de Bankwet op 1 februari 2019 geaccordeerd, op basis van de goedgekeurde begroting van het dienstjaar 2018. In navolging hiervan is op 15 maart 2019 SRD 670,1 miljoen aan werkvoorschot aan de Staat verstrekt. Dit voorschot is in de administratie afgewikkeld op 23 augustus 2019.
Per diezelfde datum is door de inmiddels gewezen Governor R. van Trikt (opvolger van Governor Gersie) een nieuw werkvoorschot ex artikel 21 van de Bankwet verstrekt aan de Staat groot SRD 648,8 miljoen, op basis van de goedgekeurde begroting van het dienstjaar 2019. Dit voorschot is per leenovereenkomst d.d. 28 april 2020, tussen de Republiek Suriname en de Centrale Bank van Suriname, opgegaan in de nieuwe lening aan de Staat ‘Geconsolideerde Staatsschuld IV’ (GSS-IV).
De Staat heeft in 2019 niet voldaan aan de betaling van de verschuldigde rente over de leenperiode in 2019 van het eerste en tweede werkvoorschot van respectievelijk SRD 33,5 miljoen en SRD 29,2 miljoen. Deze rentevorderingen op de Staat zijn evenzo in de GSS-IV opgenomen onder afzonderlijke leningscomponenten (Zie toelichting 4.1.3.3.).
4.1.2. Rekening-courant vorderingen
Deze post is als volgt opgebouwd:
2019 | 2018
SRD | SRD
Te vorderen van de Staat vanwege overname IMF-positie | 284.721.553 | 269.546.039
Rekening-courant vorderingen (Debet-standen) | 4.1.2.1 | 1.570.778.372 | 1.630.642.920
Totaal | 1.855.499.925 | 1.900.188.959
4.1.2.1. Rekening-courant vorderingen (Debet-standen)
Deze vorderingen in rekening-courant (debetsaldi) worden toegestaan naar gelang de creditsaldi van de Staat, welke zijn opgenomen onder de post ‘Verplichtingen aan de Staat en aan overige ingezetenen in SRD’ aan de passiefzijde van de balans, voldoende dekking geven. (Saldo Gewone- en bijzondere rekeningen van de Staat ultimo 2019 bedraagt SRD 2.019.263.320 (2018: SRD 2.142.232.117). Verwezen wordt naar de toelichtingen 16.1 en 16.2.
4.1.3. Overige vorderingen op de Staat
Deze post is opgebouwd uit de onderstaande vorderingen op de Staat:
2019 | 2018
SRD | SRD
Vordering uit hoofde van overeenkomst royalty afdracht | 4.1.3.1 | 1.357.113.140 | –
Vordering inzake overgenomen schatkistpapier | 4.1.3.2 | 646.410.366 | –
Vordering inzake rente 1° en 2° voorschot 2019 ex art.21 | 4.1.3.3 | 62.703.235 | 7
Vordering inzake betalingen voor panden | 4.1.3.4 | 869.055.000 | –
Vordering inzake rente Geconsolideerde Staatsschuld | 4.1.3.5 | 634.686.904 | 423.811.133
Betalingen nader te verrekenen Ministerie van Financién | 4.1.3.6 | 76.809.125 | 21.241.897
Vordering inzake aanpassing Kapitaal | 4.1.3.7 | 16.585.845 | 16.585.845
Resultaat CBvS 2015-2019 (Saldo verlies) | 4.1.3.8 | 767.698.942 | 805.418.575
Totaal | 4.431.062.557 | 1,267.057.450
De bovenstaande vorderingen op de Staat, 4.1.3.1 – 4.1.3.8, zijn niet gedekt per 31 december 2019. De vorderingen onder de sub-posten 4.1.3.5 – 4.1.3.8 genoemd zijn evenzo niet gedekt in de jaren 2015-2018.
4.1.3.1. Vordering uit hoofde van overeenkomst royalty afdracht
Op 1 november 2019 hebben de Republiek Suriname, rechtsgeldig vertegenwoordigd door de toenmalige Minister van Financién en Planning, de heer G. Hoefdraad – de Staat – en de Centrale Bank van Suriname, rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer R. van Trikt, gewezen Governor, – de Bank – een overeenkomst getekend over royalty afdracht van Grassalco N.V. aan de Bank.
De Staat en de Bank verklaarden het volgende te zijn overeengekomen met inachtneming van de missive van de Raad van Ministers, d.d. 11 oktober 2019 No. -1049, waarbij aan de Minister van Financién en Planning toestemming is verleend “om de royalty afdracht van Grassalco N.V. aan de Bank af te dragen”:
- Ingaande 1 november 2019 draagt de Staat voor de duur van 15 jaar, tot 1 november 2034, zijn royalty’s in contanten (6,5%) en in natura (2%), die worden verkregen van Grassalco N.V. voortvloeiend uit de Delfstoffenovereenkomst d.d. 7 april 1994 aan de Bank af.
- De verwachte inkomsten over de genoemde periode bedragen US$ 427.906.000, waarvan de contante waarde geraamd is op US$ 300.000.000.
- Uit de aan de Bank afgedragen inkomsten worden alle schulden die de Staat heeft bij de Bank afgelost, alsmede de overschrijding op de rekeningen-courant.
- Deze overeenkomst treedt in werking op het moment van ondertekening door beide partijen en kan uitsluitend schriftelijk na wederzijdse instemming worden gewijzigd.
Er zijn geen bijlagen bij deze overeenkomst toegevoegd die de bepalingen en de calculaties en veronderstellingen van de projecties nader toelichten.
Hoewel de toekomstige contante royalty als ook die in natura bedoeld waren om bestaande schulden van de Staat bij de Bank af te wikkelen, heeft de Staat deze verwachte inkomsten met een contante waarde van US$ 300 miljoen opgenomen gedurende november en december 2019 – SRD 1,4 miljard – en in januari en februari 2020 – SRD 0,8 miljard – in totaal SRD 2,2 miljard.
Per eind december 2019 heeft geen schuldvereffening plaatsgevonden, waardoor opnamen gepleegd door de Staat bij de Bank c.q. de overmakingen naar de Staat in 2019 onder de onderhavige overeenkomst tot een bedrag van SRD 1,4 miljard openstaan. Op 11 november 2019 is er een ontvangst van royalty geweest met als tegenwaarde SRD 42,9 miljoen, welke in mindering is gebracht op de opnamen in 2019.
Van 22 november 2019 tot en met 23 april 2020 is US$ 14,9 miljoen aan royalty over de goudproductie van Rosebel Gold Mines N.V. ontvangen. Het saldo van de opnamen door de Staat minus de ontvangen royalty per 24 april 2020 bedraagt ca. SRD 2,1 miljard en is per 28 april 2020 in GSS-IV opgenomen.
De overeenkomst van 1 november 2019 is niet ontbonden door partijen, maar blijft overeind ten behoeve van de GSS-IV.
4.1.3.2. Vordering inzake overgenomen schatkistpapier
De Bank heeft in 2019 voor monetaire doelen schatkistpapier overgenomen van de algemene banken (SRD 595,9 miljoen) en een Staatsbedrijf (SRD 50,5 miljoen), in totaal SRD 646,4 miljoen. In dit bedrag is tevens de gepaard gaande rente van ca. SRD 44,8 miljoen tot aan overnamemoment opgenomen. Met deze overname van het schatkistpapier inclusief rente is de schuld van de Staat aan de algemene banken afgewikkeld en dit resulteerde in een vordering van de Bank op de Staat. Deze vordering op de Staat, die op 28 april 2020 is opgenomen in de GSS-IV, is niet gedekt per 31 december 2019.
4.1.3.3. Vordering inzake rente 1° en 2° voorschot ex. art. 21
Deze vordering betreft de nog niet betaalde rente over het aan de Staat in 2019 verstrekte 1° en 2° werkvoorschot, over de periode 5 maart 2019 tot 23 augustus 2019 groot SRD 33,5 miljoen en 23 augustus 2019 tot 31 december 2019 groot SRD 29,2 miljoen. Deze rentevordering op de Staat, verhoogd met de rente over de periode 1 januari tot 28 april 2020 ad SRD 24,3 miljoen, is op 28 april 2020 opgenomen in de GSS-IV. Deze rentevordering is niet gedekt per 31 december 2019.
4.1.3.4. Vordering inzake betalingen voor panden
In 2019 heeft de Bank betalingen verricht aan de Staat voor panden in de onderstaande twee gevallen:
- Betalingen voor acht objecten van de Staat Suriname voor de geschatte marktwaarde van €45 miljoen.
Bij schrijven van 26 juni 2019/Sec no 275/19/Min heeft de in 2019 in bewind zijnde Minister van Financién, de heer G. Hoefdraad, met verwijzing naar een gezamenlijke bespreking met de voormalige President van de Republiek Suriname, de heer D. Bouterse, het volgende medegedeeld aan de in 2019 aanzittende Governor van de Bank, de heer R. van Trikt:
“De Staat wenst haar toebehorende onroerende goed in de staat waarin die zich bevindt, over te dragen, waarmede dan wordt bewerkstelligd dat er gedeeltelijke financiering of schuldverrekening kan plaatsvinden.”
In dit schrijven staat voorts vermeld:
“De Staat stelt de volgende onroerende goederen ter beschikking aan de Centrale Bank van Suriname nl.:
- Ministerie van Financiën (Tamarindelaan br.no 3)
- Ministerie van Financiën (oud gebouw afdeling Thesaurie Inspectie – Mr. Dr. J.C. de Mirandastraat br.no, 17)
- Ministerie van Financiën (oud gebouw afdeling Economische aangelegenheden Onafhankelijkheidsplein)
- Ministerie van Justitie en Politie (oud KKF-gebouw – Mr. Dr. J.C. de Mirandastraat br.no. 6)
- Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (Waterkant br.no. 30 — 32)
- Ministerie van Regionale Ontwikkeling (Roseveltkade br.no. 2)
- Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Grondbeheer en Bosbeheer (Cornelis Jongbawstraat 10-12)
- Het gebouw van de Nationale Loterij aan de Keizerstraat.
Zoals afgesproken dient ervoor zorg gedragen te worden dat de hierboven aangehaalde gebouwen, die reeds op de UNESCO Werelderfgoedlijst staan, ook na de overname door de Centrale Bank van Suriname op deze lijst blijven. De geschatte marktwaarde van deze historisch en strategisch gelegen gebouwen wordt minimaal geschat op EURO 45.000.000 (vijfenveertig miljoen EURO).
Tenslotte deel ik u mede dat de Minister van Ruimtelijke Ordening, Grondbeheer en Bosbeheer en ik verder belast zullen zijn met de uitvoering van het bovenstaande.”
Met het schrijven van 7 november 2019, kenmerk CBVS 2019/04305, heeft de voornoemde Governor aan de toenmalige Minister van Financiën & Planning medegedeeld het aanbod van de Staat voor overdracht van de acht panden te accepteren, en tevens om overschrijving van deze onroerende goederen op naam van de Bank verzocht. Hoewel geen sprake is geweest van een koopsom, maar van een minimale geschatte waarde, is in dit schrijven tevens aangegeven dat de koopsom van € 45 miljoen reeds ter beschikking van de Staat c.q. het Ministerie van Financiën en Planning is gesteld.
In een concept-koopovereenkomst tussen de Staat Suriname, vertegenwoordigd door de directrice van het Ministerie van R.O.G.B., en de Bank, d.d. 9 december 2019, wordt verwezen naar:
- het schrijven van het Ministerie van Financiën d.d. 26 juni 2019/Sec no 275/19, waarin de wens tot verkoop van eerdergenoemd percelenland met alles wat daarop staat, te kennen is gebracht;
- een schrijven van de Bank/koper d.d. 7 november 2019/CBVS 2019/04305, waarin de koper aangeeft het onderhavig percelenland met alles wat erop staat van de verkoper te willen kopen;
- een missive van de Raad van Ministers (RvM) d.d. 15 november 2019/no 1242 RvM, met goedkeuring dat het onderhavige percelenland met alles wat erop staat door de Staat ten behoeve van het Ministerie van R.O.G.B. verkocht mag worden aan de Bank voor de koopsom van € 45 miljoen of het equivalent daarvan op de dag van betaling.
Bij deze conceptovereenkomst zijn de in oktober 2019 geproduceerde perceelkaarten toegevoegd, maar de taxatie per object ontbrak.
2. Betalingen voor negen objecten van de Staat Suriname voor € 60 miljoen
Bij schrijven van 20 september 2019/Sec no 466/19/Min heeft de in juni 2020 afgetreden Minister van Financién, de heer G. Hoefdraad, met verwijzing naar een gezamenlijke bespreking met de voormalige president van Suriname, de heer D. Bouterse, het volgende medegedeeld aan de toen aanzittende Governor van de Bank, de heer R. van Trikt:
“De Staat wenst haar toebehorende onroerende goed in de staat waarin die zich bevindt, over te dragen, waarmede dan wordt bewerkstelligd dat er gedeeltelijke financiering of schuldverrekening kan plaatsvinden.”
In dit schrijven staat voorts vermeld:
“De Staat stelt de volgende onroerende goederen ter beschikking aan de Centrale Bank van Suriname, nl.:
- Hoofdkantoor Ministerie van Financién – S.M. Jamaludinstraat 26
- Directoraat Financién – J.D. Gompertstraat 03
- Trainingscentrum Financién – Gongrijpstraat 51
- Parking Trainingscentrum Financién – Gongrijpstraat 36
- Directoraat Ontwikkelingsfinanciéring – Henck A.E. Arronstraat 36
- Gebouw t.o. Belastingkantoor (Adviseurs MIN) – van Sommelsdijckstraat 34
- Belastingkantoor – van Sommelsdijckstraat 27
- Directoraat Belastingen (Oud-BDO Gebouw) – Kerkplein 12
- Het Nationaal Informatie Instituut (ABC Gebouw) – Mahonylaan 55.
Bepaalde van de bovengenoemde gebouwen staan op de UNESCO Werelderfgoedlijst. Zoals afgesproken dient ervoor zorg gedragen te worden dat deze gebouwen ook na de overname door de Centrale Bank van Suriname op deze lijst blijven. De geschatte marktwaarde van deze historisch en strategisch gelegen gebouwen wordt minimaal geschat op: € 60.000.000 (zestig miljoen EURO).”
Tenslotte deel ik u mede dat de Minister van Ruimtelijke Ordening, Grondbeheer en Bosbeheer en ik verder belast zullen zijn met de uitvoering van het boven aangehaalde.”
Het saldo van GSS-III op 24 april 2020 is per 28 april 2020 in de GSS-IV opgenomen. De looptijd van de GSS-IV is 30 jaar -tot 28 april 2050- en de rentevoet is 9% met de mogelijkheid tot aanpassing gedurende de leenperiode. Er is een betalingsvrije periode van 12 maanden voor aflossing en rente.
De Staat heeft de onderstaande vorderingsrechten gecedeerd aan de Bank:
- Zijn recht op de (cash) dividenden van Staatsolie vanaf 28 april 2021;
- Zijn recht op huidige en toekomstige jaarlijkse winsten van de Bank, zulks ten hoogste tot zodanig bedrag als overeenkomt met de hoofdsom van de lening verhoogd met de gecumuleerde rente over de looptijd van de lening;
- De royalty ontvangsten van Grassalco, conform de overeenkomst tussen de Staat en de Bank d.d. 1 november 2019, krachtens de missive van de Raad van Ministers d.d. 11 oktober 2019 en het besluit van de regering d.d. 3 december 2019.
De aflossingen van de GSS-IV zijn niet conform de leenovereenkomst van 28 april 2021 aangevangen. De Bank en de Staat zijn hierover in overleg om de aflossingsvrije periode van de GSS-IV te verlengen en die via een addendum bij de leenovereenkomst van 28 april 2020 te formaliseren.
Deze vordering op de Staat is per 31 december 2019 niet gedekt door de verstrekte zekerheid door de Staat. Dit is evenmin het geval in de voorgaande jaren 2015-2018.
5. Vorderingen op financiële instellingen
Deze post is als volgt opgebouwd:
2019 | 2018 |
---|---|
Opeisbare bedragen bij financiële instellingen 5.1.1 | – |
Vorderingen op financiële instellingen wegens speciale faciliteit 5.1.2 | SRD 119.987.500 |
Overige vorderingen op financiële instellingen 5.1.3 | SRD 1.912.400 |
Totaal | SRD 121.899.900 |
5.1.1. Opeisbare bedragen bij financiéle instellingen
Daar er geen verlenging is geweest van de valutatermijn-contracten (Swaps) die in 2018 waren verlopen noch een afwikkeling ervan, is het saldo van de contractuele vordering als direct opeisbare vordering op de algemene banken geclassificeerd per eind 2018. De onderhavige vorderingen op de financiéle instellingen per 31 december 2018 zijn gedurende 2019 afgewikkeld in samenhang met de vreemde valuta verplichtingen (zie tevens toelichting post 13.3.).
5.1.2. Vorderingen op financiéle instellingen wegens speciale faciliteit
Deze post betreft een speciale faciliteit ten behoeve van twee algemene banken ad € 14,5 miljoen, per balansdatum omgerekend SRD 119.987.500. Deze faciliteit is beschikbaar gesteld door de Bank na de inbeslagname van een geldzending van de Bank ad € 19,5 miljoen door de Nederlandse Justitie op 13 april 2018. Deze beschikbaar gestelde faciliteit aan de twee banken is gedekt met door hen verstrekte ‘cash collateral’.
5.1.3. Overige vorderingen op financiéle instellingen
Deze post betreft het saldo van een lening aan een financiéle instelling.
OVERIGE GEGEVENS
Vaststelling jaarrekening
Volgens artikel 30 van de Bankwet maakt de president van de Bank jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening van de Bank op, terwijl de Raad van Commissarissen de jaarrekening vaststelt. De vastgestelde jaarrekening strekt de president van de Bank tot volledige kwijting, behoudens de bevoegdheid van de Raad van Commissarissen een voorbehoud te maken.
Winstverdeling van de Bank is opgenomen in artikel 35 van de Bankwet.
Van de winsten van de Bank, zoals die blijken uit de door de Raad van Commissarissen vastgestelde jaarlijkse winst- en verliesrekening, wordt vijfentwintig procent toegevoegd aan het reservefonds, totdat dit fonds het bedrag van het kapitaal heeft bereikt. Hetgeen overblijft, na het treffen van voorzieningen uit prudentie tegen niet-gerealiseerde winsten en voorzieningen zoals neergelegd in de Bankwet, komt aan de Staat.
Het kapitaal bedraagt volgens artikel 4 van de Bankwet SRD 10.000.000. Het wordt wettelijk naar boven aangepast wanneer de waarde van de geldeenheid van Suriname daalt. Bijstortingen op het kapitaal worden door de Staat opgebracht, al dan niet door winstinhoudingen van de Bank, totdat de maximale omvang van het kapitaal is bereikt, de genoemde aanpassing van dit artikel daaronder mede begrepen. De aanpassing wordt uitgevoerd door het nominaal bedrag van het kapitaal zoveel te verhogen als nodig is om de waardedaling van de geldeenheid van Suriname te compenseren en de tegenwaarde van het kapitaal in internationaal convertibele valuta op peil te houden.
Krachtens artikel 6 is de Bank bevoegd met goedkeuring van de Minister bijzondere reserves te vormen door toevoegingen uit de winst. Onttrekkingen aan deze reserves behoeven de goedkeuring van de Minister.
Vaststelling jaarrekening voorgaand boekjaar
De jaarrekening 2018 is op 26 januari 2022 vastgesteld door de Raad van Commissarissen.
Het resultaat over het boekjaar 2018 bedraagt SRD 67.488.465. Conform het besluit tot winstbestemming van de Raad van Commissarissen wordt de winst over het verslagjaar 2018 niet aangewend voor toevoeging aan het Reservefonds, noch zal die worden uitgekeerd aan de Staat. De winst over boekjaar 2018, groot SRD 67.488.465, is in mindering gebracht op het saldo verlies over 2016, dat als vordering op de Staat is opgenomen.
Resultaat boekjaar 2019
De jaarrekening 2019 is op 25 mei 2022 vastgesteld door de Raad van Commissarissen.
Het resultaat over het boekjaar 2019 bedraagt SRD 37.719.633. De Raad heeft op laatstgenoemde datum goedgekeurd om de winst over 2019 in mindering te brengen op het saldo verlies over de jaren 2016 en 2017 per 31 december 2018 van SRD 549.118.027, dat als vordering op de Staat is opgenomen.
De ingestelde maximumkoers voor de verkoopkoers van de Amerikaanse dollar was modelmatig vastgesteld en weerspiegelde als zodanig een op een evenwichtig groeipad gebaseerde wisselkoers. De bedoeling was om de afwijkende wisselkoersen, die in de economie van toepassing waren, terug te brengen naar dit evenwichtsniveau.
De aanhoudende afwijkende wisselkoersen in de economie waren voor de Bank wederom aanleiding om de koersontwikkelingen wederom aan een modelmatige evaluatie te onderwerpen. De modeluitkomsten suggereerden een overwaardering van de Surinaamse dollar. Op basis van deze modeluitkomsten stelde de Bank in aanloop naar de overgang op volledig flexibele wisselkoersen de bandbreedte voor de Amerikaanse dollar per 20 mei 2021 als volgt vast:
- Een minimumverkoopkoers van SRD 14,290 per US-dollar.
- Een maximumverkoopkoers van SRD 21,000 per US-dollar.
Adoptie van een flexibel wisselkoerssysteem per 7 juni 2021
De Bank heeft per 7 juni 2021 ingevolge de Resolutie van 3 juni 2021 No. 6778/21 (S.B. 2021 No. 76) het beheerst zwevend wisselkoerssysteem verlaten en een flexibel wisselkoerssysteem geadopteerd. Aanleiding hiertoe is de overstap van de Bank op de uitvoering van een nieuw monetair beleidsraamwerk, waarbij niet de wisselkoers doch de basisgeldhoeveelheid als beleidsvariabele voor de beheersing van inflatie van toepassing is.
Het flexibel wisselkoerssysteem impliceert dat de Bank wisselkoersen noteert die door middel van het vraag- en aanbodmechanisme tot stand komen. Dit houdt in dat zij vanaf 7 juni 2021 aan de hand van de transactievolumes en de koersnoteringen der algemene banken en wisselkantoren driemaal per dag de gewogen gemiddelde aan- en verkoopkoersen berekent en publiceert, namelijk omstreeks 10:00u, 12:30u en 15:00u. Hiermede is tevens de per 1 maart 2021 ingestelde bandbreedte voor de US-dollar wisselkoers komen te vervallen.
De slotkoersen van wissels, cheques en overmakingen voor de US-dollar en euro bedroegen op 31 december van de onderstaande boekjaren als volgt:
Boekjaar 2020
- 1 USS = SRD 14,018 (aankoop), SRD 14,290 (verkoop)
- 1 EUR = SRD 17,216 (aankoop), SRD 17,550 (verkoop)
Boekjaar 2021
- 1 USS = SRD 20,893 (aankoop), SRD 21,296 (verkoop)
- 1 EUR = SRD 23,723 (aankoop), SRD 24,146 (verkoop)
Voorschotten aan de Staat ex artikel 21 van de Bankwet
4.1 Verstrekkingen werkvoorschotten aan de Staat
In april 2016 heeft de Bank een Memorandum van Overeenstemming (‘MvO’) getekend met het Ministerie van Financiën. De belangrijkste afspraak in deze MvO was het afzien van financiering op basis van artikel 21 van de Bankwet. Deze MvO was een van de vereisten (‘prior action’) van het IMF voor het aangaan van een Stand-By Arrangement (SBA) tussen IMF en de Bank.
Per januari 2019 heeft de toenmalige Minister van Financiën, de heer Hoefdraad, de MvO opgezegd. Als reden voor de opzegging is aangegeven de verbetering van de macro-economische situatie van het land, waardoor de restrictie niet meer noodzakelijk werd geacht. Met het opzeggen van de MvO is tegelijk een verzoek gedaan aan de Bank om een voorschot te verstrekken aan de Staat uit hoofde van artikel 21 van de Bankwet ad SRD 670,1 miljoen. Dit voorschot dat is verstrekt op 15 maart 2019 is in de administratie afgewikkeld op 23 augustus 2019. Direct aansluitend op deze afwikkeling is door gewezen Governor R. van Trikt een nieuw werkvoorschot groot SRD 648,8 miljoen verstrekt, op basis van de goedgekeurde begroting van het dienstjaar 2019. Dit tweede werkvoorschot is per leenovereenkomst d.d. 28 april 2020, tussen de Republiek Suriname en de Centrale Bank van Suriname, opgegaan in de nieuwe lening ‘Geconsolideerde Staatsschuld IV’ (zie GNB 15/component c van de leenovereenkomst).
De nog te ontvangen rente over zowel het 1° werkvoorschot ad SRD 53,5 miljoen, alsook over het 2° werkvoorschot tot aan 28 april 2020 ad. SRD 33,5 miljoen zijn evenzo in de bovengenoemde leenovereenkomst opgenomen onder component d en als onderdeel van component f.
Op de Bank is in april 2020 een beroep gedaan door de Staat voor een nieuw te verstrekken werkvoorschot ex artikel 21 van de Bankwet, welk voorschot groot SRD 648,8 miljoen op basis van de goedgekeurde begroting van het dienstjaar 2019 in de administratie is verwerkt op 20 mei 2020. De Bank heeft voor hetzelfde bedrag schatkistpromessen als zekerheid ontvangen van de Staat.
4.2 Rentetarieven voor werkvoorschotten ex artikel 21 van de Bankwet
Per april 2020 is het rentetarief voor werkvoorschotten ex artikel 21 van de Bankwet en voor debetstanden op werkrekeningen van de Staat verlaagd van 12% naar 9%.
IMF-programma
Het 24-maands Stand-By Arrangement
In mei 2016 is door het IMF goedgekeurd een 24-maands Stand-By Arrangement (SBA) voor Suriname, tot een totaalbedrag SDR 342 miljoen. Dit ter ondersteuning van het door de regering van Suriname opgesteld programma voor herstel van de macro-economische stabiliteit en het vertrouwen in de economie.
In juni 2016 is uit deze leningsfaciliteit de eerste tranche ad. SDR 58 miljoen (+ US$ 81,5 miljoen) gestort ten gunste van de Centrale Bank van Suriname. Er zijn nadien geen nadere tranches ontvangen van het IMF. Terugbetaling van de ontvangen middelen aan het IMF diende in 8 tranches elk groot SDR 7.250.000 per kwartaal te geschieden. De 8 tranchebetalingen aan het IMF hebben van augustus 2019 tot en met juni 2021 plaatsgevonden.
Het driejarig arrangement onder de Extended Fund Facility van het IMF 2021
Op 22 december 2021 heeft het Uitvoerend Bestuur van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) het verzoek van de Surinaamse autoriteiten goedgekeurd ter ondersteuning van het economisch plan van Suriname dat gericht is op het herstel van de overheidsfinanciën, de vermindering van de schuldenlast van de overheid, de bescherming van de kwetsbaren in de samenleving via sociale vangnetprogramma’s, het upgraden van het monetaire en wisselkoersbeleidsraamwerk, de stabilisering van het financieel systeem, de versterking van de institutionele capaciteiten, de verbetering van de ‘governance’ en de bestrijding van corruptie en witwaspraktijken.
Vooruitlopend op de goedkeuring van het IMF-programma hebben de monetaire autoriteiten zich gecommitteerd aan diverse vereisten. De markante gebeurtenissen in dit kader zijn de ondertekening van het Memorandum of Understanding ter beëindiging van monetaire financiering van overheidstekorten op 2 juli 2021 en het Memorandum of Understanding ter bevordering van de data-uitwisseling tussen de Centrale Bank van Suriname en het Ministerie van Financiën en Planning op 8 juni 2021.
Het goedgekeurde IMF-programma behelst een bedrag van in totaal SDR 472,8 miljoen (ca US$ 688 miljoen). Op 28 december 2021 is uit deze leningsfaciliteit de eerste tranche ad. SDR 39,4 miljoen (ca US$ 55,1 miljoen) gestort ten gunste van de Centrale Bank van Suriname. De Bank heeft vervolgens op dezelfde dag de bijschrijving verricht op de rekening van het Ministerie van Financiën en Planning. Op 25 maart 2022 is de tweede tranche ad. SDR 39,4 miljoen (ca US$ 54,3 miljoen) gestort ten gunste van de Centrale Bank van Suriname, waarvan SDR 14,5 miljoen (ca US$ 20,0 miljoen) betrof budget support en op 28 maart 2022 is bijgeschreven ten gunste van de rekening van het Ministerie van Financiën en Planning.
Een IMF-missie heeft Suriname aangedaan van 9 tot en met 13 mei 2022, als onderdeel van de tweede evaluatie van het IMF-programma per 31 maart 2022. De bevindingen worden door de missie aan het IMF-Executive Board voorgelegd ter beoordeling en besluitvorming. Indien akkoord, kan in de maand juni een derde tranche van SDR 39 miljoen (ca. US$ 57,5 miljoen) beschikbaar worden gemaakt. Het akkoord van het IMF-Executive Board is onder voorbehoud van enige ‘structural benchmarks’ door de Surinaamse autoriteiten te voltooien, waaronder de aanname van de suppletoire Staatsbegroting over 2022 en de nieuwe Centrale Bankwet door het parlement.
6. Geconsolideerde Staatsschuld III (GSS-III)
Voor deze vordering van de Bank heeft de Staat zijn rechten op de jaarlijkse winst van de Bank als zekerheid gesteld. Vanwege het verlies over 2015 en de per april 2020 bekendstaande ongecontroleerde verliezen over 2016 tot en met 2017 was deze vordering op de Staat niet gedekt door de verstrekte zekerheid. Ook de tot dan bekende ongecontroleerde positieve resultaten over 2018 en 2019 zouden niet dekkend zijn.
Het saldo van de GSS-III bedroeg per eind 2017 SRD 2.343.064.119, waarna er voor 2018 een niet geformaliseerde aflossingsvrije periode van 12 maanden en een interestpercentage van 4,0% in plaats 3,5% was afgesproken tussen partijen, het Ministerie van Financiën en de Bank. In 2019 tot en met april 2020 zijn er geen aflossingen noch rentebetalingen verricht door de Staat.
Het saldo van de GSS-III per 24 april 2020, groot SRD 2.343.064.119, is per leenovereenkomst dd. 28 april 2020, tussen de Republiek Suriname en de Bank, opgegaan in een nieuwe lening ‘Geconsolideerde Staatsschuld IV’ (GSS-IV).
In april 2020 is het interestpercentage van de GSS-III verhoogd van 3,5% naar 9%. Deze verhoging van de rentevoet is terugwerkend naar 18 september 2015 van kracht geworden. De vordering inzake de suppletierente over 18 september 2015 tot en met 24 april 2020 is toegevoegd aan de GSS-IV. (Zie GNB 15).
De GSS-III en de suppletie rentevordering over 2015 tot en met 2019 zijn per 31 december van de genoemde boekjaren niet gedekt, zulks vanwege de verliezen over de jaren 2015 tot en met 2017. De positieve resultaten over 2018 en 2019 hebben het saldo verlies niet tenietgedaan.
7. In beslagname € 19,5 miljoen
Op 13 april 2018 is door de Nederlandse Justitie een geldzending van de Bank van 19,5 miljoen aan eurobiljetten in beslaggenomen. De inbeslagname van € 19,5 miljoen heeft grote negatieve effecten gesorteerd op de Surinaamse economie. Het betalingsverkeer in Suriname is voor een belangrijk deel contant van aard en vindt naast de Surinaamse dollar ook plaats in de Amerikaanse dollar en de euro. Geldzendingen van structurele overschotten van eurobiljetten (voortkomend uit bestedingen door toeristen en bezoekers uit voornamelijk Nederland en Frans-Guyana) en instroom van US-dollarbiljetten (betaalmiddel in een aantal sectoren in de Surinaamse economie) vormen onderdeel van de Surinaamse economie en derhalve van het financieel systeem. De Bank en drie commerciële banken (Hakrinbank, Finabank en De Surinaamsche Bank) hebben teruggave van dit bedrag geëist. Op 24 december 2019 is door de Nederlandse rechtbank vonnis gewezen m.b.t. de inbeslagname van de € 19,5 miljoen. Het Nederlandse OM is in het ongelijk gesteld i.v.m. soevereiniteit van de CBvS betreffende het geldtransport. De rechtbank in Nederland heeft overwogen dat de Centrale Bank als officieel Staatsorgaan van de Staat Suriname moet worden aangemerkt en dat de FIOD-beslag heeft gelegd onder een andere staat, namelijk Suriname. Het feit dat er voor strafrechtelijke procedures geen verdrag is dat in algemene zin de immuniteit van staatsorganen tegen de rechtsmacht van een vreemde staat regelt, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat een Staatsorgaan als de CBvS geen immuniteit kan genieten tegen strafrechtelijke acties ondernomen door een vreemde staat. Echter het OM in Nederland heeft op 3 januari 2020 cassatie ingesteld en op 11 mei 2020 de cassatieschriftuur ingediend.
Op 6 juli 2021 deed de Hoge Raad der Nederlanden (HR) uitspraak op het beroep in cassatie van het OM tegen de beschikking d.d. 24 december 2019 van de Rechtbank Noord-Holland. Bij die beschikking heeft de Rechtbank het beslag opgeheven en bepaald dat het OM de gelden diende te retourneren aan de CBvS, omdat de beslaglegging in strijd was met het interstatelijk geldende beginsel van immuniteit. De HR vernietigde deze beslissing en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam om de zaak op het door de CBvS en de handelsbanken in juni 2019 ingestelde beklag te behandelen en af te doen met inachtneming van de beschikking van de HR. Het Hof wenst voorafgaande aan een later in het jaar te plannen zitting, eerst een schriftelijke conclusiewisseling te houden.
De Staat heeft tot zekerheid van de door de Bank op haar verkregen vordering, de ‘Geconsolideerde Staatschuld-III’, zijn recht op de jaarlijkse winst van de Bank als dekking gegeven. De facto is per 31 december 2019 vanwege het cumulatief verlies over de boekjaren 2015 tot en met 2019 van SRD 767.698.942 geen sprake van een valide aanspreekbare dekking door middel van deze zekerheidsstelling. Evenmin is er sprake van een valide aanspreekbare dekking van deze vordering op de Staat met betrekking tot de boekjaren 2020 tot en met 2021 vanwege de indicatieve verliezen voor totaal SRD 4.016.602.516.
Per ultimo 2019 is er sprake van een achterstand in betalingen van aflossingen en achterstand in rentebetalingen over de ‘Geconsolideerde Staatsschuld-III’ van totaal SRD 804.065.033. In de op 9 april 2020 door De Nationale Assemblee aangenomen ‘Wet Uitzonderingstoestand COVID – 19’/S.B. 83-2020, zijn diverse maatregelen gericht op uitvoering van deze Uitzonderingswet opgenomen. In artikel 8.8 van deze wet is heel specifiek voor de Bank het volgende bepaald:
“Teneinde te voorkomen dat oude gecumuleerde voorschotten en leningen vanaf 2002 samenvallen met de noodvoorzieningen die in het genoemde artikel zijn getroffen, dienen de Minister van Financiën en de President van de Centrale Bank van Suriname eerder aangegane leningen en gecumuleerde voorschotten vanaf 2002 te consolideren in een langlopende lening conform lid 2 van dit artikel”.
Deze bepaling heeft geresulteerd in de ondertekening van de nieuwe lening aan de Republiek Suriname, zijnde de ‘Geconsolideerde Staatsschuld-IV’, welke op 28 april 2020 is ingegaan. In deze lening is onder meer het saldo per 24 april 2020 van de Geconsolideerde Staatsschuld-IIl, groot SRD 2.343.064.119 opgenomen. De Geconsolideerde Staatsschuld-IV bedraagt SRD 8.524.391.330.
De ‘Geconsolideerde Staatsschuld-IV’ heeft een looptijd van 30 jaar met een betalingsvrije periode van 1 jaar betreffende aflossingen en rente. De Staat heeft voor deze lening de volgende zekerheden verstrekt:
- zijn recht op de dividenden van Staatsolie vanaf 28 april 2021;
- zijn recht op huidige en toekomstige jaarlijkse winsten van de Bank, zulks ten hoogste tot zodanig bedrag als overeenkomt met de hoofdsom van de lening verhoogd met de gecumuleerde rente over de looptijd van de lening;
- de royalty-opbrengsten van Grassalco N.V., conform de overeenkomst tussen de Staat Suriname en de Bank d.d. 1 november 2019. Blijkens de missive van de Raad van Ministers d.d. 11 oktober 2019 en het besluit van de regering d.d. 3 december 2019, is deze zekerheid geschat op USD 300.000.000.
De cessieovereenkomsten zijn per dagtekening van de controleverklaring niet geformaliseerd.
De vordering uit hoofde van de ‘Geconsolideerde Staatschuld-Ill’ bedraagt per 31 december 2019 SRD 2.343.064.119 en vormt 15,3% van het balanstotaal van de Bank, namelijk SRD 15.335.707.346.
Als gevolg van de hiervoor genoemde omstandigheden hebben wij niet kunnen vaststellen of er eventuele correcties nodig zouden zijn met betrekking tot de waardering van de verantwoorde vorderingen op de Staat. Hetzelfde geldt voor de desbetreffende posten van de resultatenrekening.
Bron:
Link:
Interne Link:
Tags: